ondergang te onttrekken en de gemeenschap en het land tot ontwikkeling te brengen.
Maar een dergelijk ‘nieuw leven’ naar westers - stads model verloopt in deze bosgemeenschap slechts moeizaam volgens de mening van de ontwikkelingswerkers zelf, en is voor de oorspronkelijke bevolking ronduit desastreus in de ogen van de verteller, die zich met de visie van de Indianen identificeert.
De inhoud is in het kort samen te vatten. Oscar Sylbing, directeur van het Bureau voor geïntegreerde Projectplanning en Projectontwikkeling heeft na tal van bureaucratische barrières met hulp van zijn medewerker Victor Souda een landbouwproject om groente te telen en kippen te fokken, opgezet. Maar de Indianen die de zaak moeten runnen kunnen deze verantwoordelijkheid niet aan, er is geen afzet voor de produkten, de aan- en afvoerwegen zijn veel te lang vanuit het diepe oerwoud naar de stad. Kortom, door onaangepastheid van het plan vanuit de hoofdstad bedacht, loopt alles op niets uit.
Ook Julius Ebecilio die door honger gedwongen is om voor het project te gaan zorgen en zich er zó voor inzet dat zijn gezondheid gevaar loopt, is niet in staat er ook maar iets van te maken, wegens de denkfouten van de planners.
Dit soort ontwikkeling maakt de oorspronkelijke mensengemeenschap en haar naadloze relatie met haar milieu volkomen kapot. Er wordt niets ontwikkeld, alleen maar vernield: zowel de bossen als de daarin harmonisch samenlevende mensen. Het ‘nieuwe leven’ zit zeker niet in dit soort westerse prestigeprojecten, maar is veeleer in de natuur zèlf te vinden; dat bewijst het prachtige slothoofdstuk waarin de verteller er ademloos-boeiend in slaagt de grote zeeschildpadden die op het strand van Galibi 's nachts hun eieren komen leggen, te beschrijven.
Onwillekeurig zie ik Schoenmakers roman als een moderne variant op het zestig jaar eerder door de bekende Surinaamse auteur Albert Helman gepubliceerde De stille plantage. Dat speelde weliswaar in de koloniale slaventijd, maar ook daar zagen we hoe mensenhanden faalden een land tot ontwikkeling te brengen en hoe de natuur haar rechten hernam (dat was toen nog mogelijk). Het uitgangsidee van de slavernij als systeem was in de ogen van Helman falikant fout, of het nu ‘mild’ of ‘streng’ werd toegepast. Dezelfde mislukking wacht de moderne projectontwikkelaar, want hij is ook met zijn moderne hulpmiddelen niet sterker dan de natuur, de menselijke in dit geval, en ook zijn premissen van het westerse ontwikkelingsmodel zijn onjuist.
Schoenmakers beschrijft op de hem zo eigen wijze en sfeer het echec van de Surinaamse ontwikkeling na de onafhankelijkheid. Noch de buitenlands economisch-technische hulp, noch de theoretisch-abstracte formules van de in zijn ideeën verstenende minister van Planning, Opbouw en Vooruitgang bereiken iets. Het gebeuren speelt zich af van 1978 tot februari 1980; in de slotalinea grijpen de militairen de macht in Paramaribo. Daarover zal het volgende deel van de trilogie dan wel gaan. Ik kijk er nu al naar uit.
Wim Rutgers
m.m. schoenmakers, Het schild van de weemoed, De Bezige Bij, Amsterdam, 1990, 234 p.