Culturele kroniek
Literatuur
Dikke mensen
Dikke mensen hebben veel vlees. Zij hebben veel lichaam dat verwond kan worden en waarin ze eenzaam kunnen zijn. Ze bewegen zich wat moeilijk en hijgerig. Ze zijn lachwekkend en zielig. Dikke mensen, die kunnen wij zien in een spiegelpaleis. We schrikken ervan dat wij dat zelf zijn. Over zulke dikke mensen gaat de nieuwe dichtbundel van Luuk Gruwez.
Luuk Gruwez sleept nog een reputatie met zich mee. Die wordt verwoord in passe-partout termen zoals romantiek, wazigheid, weemoed, halfzachtheid, esthetiek, maniërisme, sentiment. Daar was natuurlijk wel aanleiding toe. Maar sinds Een huis om dakloos in te zijn (1981) en vooral sinds De feestelijke verliezer (1985) was daarin toch al een duidelijke verschuiving merkbaar. In Dikke mensen lijkt de klemtoon definitief verlegd. Persoonlijke gevoelslyriek in de strikte zin van het woord komt hier zelfs nog nauwelijks voor. De gedichten gaan over anderen, over mensen, over personages in de bolle spiegel.
Dat wil niet zeggen dat de grote gevoeligheid uit de vroegere bundels daarmee ook verdwenen zou zijn; integendeel: weemoed, droefheid, gemis, verlangen, ze zijn er nog allemaal maar nu dieper gekleurd.
Ze zijn getransformeerd in deernis, liefde, wanhoop. Kort gezegd: de poëzie van Luuk Gruwez heeft alle pose afgelegd, zij is volwassen geworden. Maar ook dat wil weer niet zeggen dat de charme van de formulering en de sensualiteit van zijn stijl verloren zouden zijn gegaan. Alleen zijn die nu functioneler geworden, of om het minder koud te formuleren, ze zijn helemaal in het sprekende gebaar opgegaan, niet langer opgelegde franje.
Al dat goeds is al meteen te merken in het openingsgedicht ‘biografie’
het lichaam is een eenzaam ding
met plasma, beendermerg en smeer
en kleine holtes vol geheim
en drie, vier klieren voor plezier.
het kreeg twee handen voor iets liefs,
maar zelfs twee handen zijn alleen
gehoorzaam aan het protokol
van een of ander kolderdier.
een koningsvaren heeft nooit last
van blinde onderdanigheid,
maar halzen willen weerloos zijn,
zij die zo teer geschapen zijn.
- een lichaam is een eenzaam ding
en niemand wil dat het geneest.
Dit gedicht zet al meteen de toon van de hele bundel: de mens verschijnt hier als een met liefde getekende karikatuur. Wat daarin sterk opvalt - en ook dat blijft een constante in de hele bundel - is de grote aandacht voor de lichamelijke mens: lichaam, plasma, beendermerg,
Luuk Gruwez (o1953).
smeer, holtes, klieren, handen, halzen. Dat klinkt ontluisterend, maar het is een ontluistering zonder cynisme. Het is een ode aan de weerloosheid en de zwakheid van de mens.
Op dezelfde manier beschrijft Gruwez in de twee volgende gedichten ‘dikke mensen’: ‘zo'n kleine honderd kilo niets / die niemand ooit zal willen’.
Er staan in deze bundel heel wat van die groteske portretten, vooral in de tweede afdeling ‘alle anderen’. Van ‘de juffrouw van de garderobe’, ‘Mutter Courage’, oma, een achterlijk nichtje, de postbode, een ‘handelaar in handen’ maar ook van de ouders en zelfs van een varken. In al die voorstellingen treft ons dezelfde toon, dezelfde houding van de spreker tegenover zijn onderwerp: ironische ridiculisering en liefdevolle identificatie tegelijk. Zoals in de slotstrofe van ‘varken bij Cassel’,