| |
| |
| |
Hermine de Graaf (o1951) (Foto Steye Raviez).
| |
| |
| |
Een menukaart is de maaltijd niet
Over het werk van Hermine de Graaf
Daan Cartens
DAAN CARTENS
werd in 1958 geboren in Delft. Studeerde geschiedenis en Nederlands aan R.U. Leiden. Thans eindredacteur van een uitgeverij. Redacteur van ‘Bzzlletin’. Publiceerde o.a.: ‘Over Cees Nooteboom’ (1984), ‘Josepha Mendels, speels verzet’ (1988) en ‘Kent u Marlon Brando?’ (roman, 1987) en ‘Na Nero’ (gedichten, 1988).
Adres: Atjehstraat 23, NL-6524 KT Nijmegen
Haar hoofdpersonen heten Klaar(tje), Katja, Daphne of Stella, maar de personages in het werk van Hermine de Graaf gedragen zich allerminst op een stereotiep meisjesachtige manier, zoals hun wat oubollige namen misschien zouden doen vermoeden. De tieners van De Graaf zijn doorgaans slim, onhandelbaar, destructief; ze doorzien vaak op een verrassend heldere manier de volwassen wereld, maar weigeren zich te schikken naar de regels van de ouderen; ze kunnen niet op een rationeel-analytische manier greep op de wereld of de werkelijkheid krijgen, maar vaak wel op een associatieve of intuïtieve wijze. De bezweringsmogelijkheden die de taal biedt, spelen daarbij een voorname rol. Zo samengevat worden vooral de psychologische elementen benadrukt en dat gebeurde ook steevast in de meestal positieve kritieken die Hermine de Graaf ten deel vielen na de verschijning van Een kaart, niet het gebied (1984), De zeevlam (1985) en Aanklacht tegen onbekend (1987), alledrie verhalenbundels.
Vreemd of merkwaardig is dat accent nu ook weer niet, want vooral in haar debuut beschreef de in 1951 geboren De Graaf een gedrag dat tot dan toe in de Nederlandse literatuur behoorlijk was verwaarloosd. Het aantrekkelijke van Een kaart, niet het gebied was dat de lezer eerst werd geconfronteerd met de nogal afwijkende omgang met alles en iedereen van pubermeisjes in het algemeen en hoofdpersoon Klaar in het bijzonder, voordat de auteur in het laatste verhaal ‘Snoepjesjacht’ op een programmatische manier haar werkwijze en thematiek expliciteerde, een thematiek die De Graaf ook in de novelle De regels van het huis (1988) en de roman Stella Klein (1990) getrouw bleef, hoe gelaagder die boeken misschien op het eerste gezicht wel leken.
‘In de Nederlandse literatuur is al vaak geschreven over jongens die verliefd worden op een medescholiere aan wie ze hun liefde niet durven bekennen omdat ze bang zijn voor hun machtige vaders, met als gevolg dat zij hun moeders en de dienstmeisjes gaan verheerlijken. Ik wil laten zien dat de eerste passen van het meisje
| |
| |
niet naar de moeder toe, maar van haar weg voeren, via de vader naar buiten leiden. En dat de verwijdering tussen een moeder en een dochter definitief kan worden door het ketsende geluid van een pruimepit die in een boog tegen een ruit gespuwd wordt.’
De Graaf kiest dus niet in navolging van bijvoorbeeld Vestdijk en 't Hart voor het ontrafelen van de obsessionele verliefdheden van een jongen voor een vaak geïdealiseerd meisje, maar daarmee is niet gezegd dat zij de tegengestelde weg bewandelt, integendeel eigenlijk: bijna in geen enkel verhaal is de liefde het centrale motief. Het is vaak zelfs zo dat de meisjes in het werk van De Graaf het amoureuze gescharrel als een wat banale bijkomstigheid beschouwen, als een aangelegenheid waar zij vooral als toeschouwer en niet werkelijk bij betrokken zijn. ‘Ze bekeek mijn heftige, onzekere pogingen om haar te kussen in de duinvallei. Ze grinnikte: “De eerste keer schijnt het nooit erg leuk te zijn”.’ (In: ‘Noordnoordoost’ uit De zeevlam). Waar de hoofdpersonen werkelijk door gepreoccupeerd zijn, is het gezin of de familieomstandigheden waarin zij opgroeien. Die gezinnen bij De Graaf zijn zelden compleet. Vaak is de moeder afwezig; zij is al lange tijd weg, of verdwenen, of gestorven; soms is haar rol enigermate overgenomen door een ouder zusje, een kindermeisje, of een ander familielid; in elk geval is er nooit sprake van een harmonieuze relatie tussen moeder en dochter.
Met de vaders is het anders gesteld. Het zijn dikwijls wat wereldvreemde heren met een vlinderverzameling (‘Ik voel me goed, helemaal niet bang’) of een passie voor antiek en curiosa (De regels van het huis), die hun dochters soms enigszins betrekken in hun complotten, in hun verzet tegen de wereld, maar die ook altijd weer terugdeinzen voor te verstrekkende gevolgen: de gedachtenspinsels of fantasieën van de meisjes blijven te bizar om werkelijk geaccepteerd te worden en als het er op aan komt kiezen de vaders voor de beschaafde veiligheid van de volwassen normen, die wat etiquette en opvoeding betreft door vrouwen worden bepaald.
In wezen staan De Graafs eigenzinnige dochters er alleen voor en dat zullen de naaste familieleden (en de lezers) weten ook: zij slaan het huisraad kort en klein, verwonden zichzelf, draaien hun psychiaters een rad voor de ogen, kiezen partij voor zwakbegaafden of buitenstaanders en pappen aan met verre verwanten, of onbetrouwbare vrienden. Kortom in hun strijd om aandacht en erkenning is hen niets te dol. Hermine de Graaf heeft een superieur ontwikkeld gevoel om die treiterige houding, die door angst en onzekerheid wordt bepaald, te beschrijven of beter gezegd: weer te geven, want zij kiest zelden voor het omschrijven van een gemoedsstemming, maar illustreert die treffend door (onvolledige) dialogen, taalspelletjes, dromen of fantasieën. Vooral in haar debuut maakt dat de verhalen grillig van structuur, wat perfect aansluit bij de verwarde innerlijke wereld van de hoofdpersonen, maar wat ook inpliceert dat die verhalen niet altijd bij eerste lezing gemakkelijk volgbaar zijn. Toch is zij in die gevallen, meen ik, op haar best. Het is de lezer die dan het verhaal afmaakt, of afrondt door het listig combineren van gegevens, of het plotseling inzien van een tot dan toe over het hoofd gezien detail. Die details, vaak woordrijmpjes, een element uit de natuur, een menselijke eigenaardigheid, maken de verhalen werkelijk bijzonder. Zelden zijn het de gebeurtenissen die het verhaal dragen, maar meestal de associaties die een inzicht bewerk- | |
| |
stelligen. Deze kwaliteit maakt het werk van Hermine de Graaf ook zo herleesbaar.
Als de auteur teveel informatie in het verhaal vlecht, gaat veel van de (psychologische) spanning verloren. Dat is zeker het geval in de novelle De regels van het huis waarin het pubermeisje Daphne de omstandigheden probeert te achterhalen waaronderr haar oudere zusje Alicia verdronken is. De veel oudere vader en moeder van het kind hebben de pijnlijke affaire, waarbij enkele familieleden door onoplettendheid een minder fraaie rol speelden, onder zwijgen begraven en de hardnekkige pogingen van Daphne om steeds iets meer informatie los te peuteren, worden vooral beschouwd als puberale aandachttrekkerij. Het is een klasgenootje van de overleden zus die in de rol van clown, ingehuurd door de ouders, Daphne van het onderwerp af moet brengen. Maar door de komst van de komedianten bladdert de illusie van beschaving en conversatie waar de wereld naar het idee van de ouderen om draait, af ten faveure van de droom, de zelfverkozen waarheid, het verhaal. De novelle is door Hermine de Graaf als een puzzel in elkaar gepast, weliswaar houdt zij bekwaam enkele stukjes achter, maar de lezer weet dat zij die achter haar rug verborgen houdt. Haar methode van de uitgestelde informatie die in de drie verhalenbundels meestal zo uitstekend werkt, gaat in De regels van het huis niet op. De milieutypering is ook te uitgebreid: moeder is een vermogende, afstandelijke dame, vader een ietwat boosaardige, charmante charlatan. De afstand tot het meisje is te groot en daardoor ongeloofwaardig. In ‘Ik voel me goed, helemaal niet bang’, één van haar beste verhalen, is die afstand er ook wel, maar blijkt uit de details heel goed dat de vader weet wat hij doet, sterker nog: dat zíjn omstandigheden zwaar bepalend zijn voor het gedrag van zijn dochter. Het knappe is dat De Graaf, hoeveel Freudiaanse mechanismen zij ook hier en daar laat werken, nooit vervalt in een therapeutisch jargon, of met een gemakkelijke
oplossing aankomt. Ook in die zin is De regels van het huis een uitzondering: oorzaak en gevolgen worden in de novelle wel heel erg in elkaars verlengde geplaatst.
De drie verhalenbundels die binnen vier jaar verschenen, laten ondanks dat betrekkelijk korte tijdsbestek toch een ontwikkeling zien. Stonden in De Graafs debuut de persoonlijke omgeving, de particuliere eigenzinnigheden en de confrontatie binnen een kring van bekenden centraal, in de daaropvolgende boeken wordt de context die van de samenleving, zijn het de normen en waarden van allerlei ‘autoriteiten’ die op de korrel worden genomen en vindt het conflict niet altijd meer in familiekring plaats, maar raken de niet goed toegeruste hoofdpersonen van De Graaf in het ongerede met de sterke arm, of dat nu een psychiater of de rechterlijke macht is. ‘Iedereen heeft recht op zijn privé-waandenkbeelden. Ik ben niet ziek of labiel; ik denk anders,’ zegt een personage in het verhaal ‘In naam der wet’ (uit Aanklacht tegen onbekend) en in die regels schuilt de kern van de disharmonie waarin de verhaalpersonen van Hermine de Graaf leven: ze ervaren de werkelijkheid anders dan hun omgeving omdat zij zich minder laten leiden door wat moet, of hoort, of mag; maar door hun eigenzinnige geest, die ook een weg zoekt waar dat onmogelijk schijnt. In de verdrukking tonen zij zich sterk en vindingrijk en in veel gevallen zorgt de recalcitrante verbeelding of fantasie eindelijk voor een ordening, waardoor het leven op zijn minst draaglijk wordt. Vaak laat de auteur onverhuld blijken dat haar hoofdpersonen niet dwarsliggen om het dwarsliggen-zélf, maar uit lijfsbehoud. Bij gebrek aan een notie van de realiteit moeten zij er zelf één scheppen: in hun hoofd, in fantasieën of associatieve spelletjes of op papier. Die laatste mogelijkheid, die in de receptie op het werk van De Graaf niet altijd naar volle waarheid is geschat, wordt in de roman Stella Klein prachtig uitgebuit. Die roman laat ook bij uitstek zien dat De Graaf bezig is aan een oeuvre, waarin zij steeds
verwante problemen onderzoekt, weliswaar met een andere belichting, maar wel degelijk in dezelfde kamer.
Vorm en inhoud zijn in Een kaart, niet het gebied in evenwicht. De grillige manier waarop de meisjes, die tussen de tien en de achttien zijn, leven en denken, weerspiegelt zich in de vorm, die even discongruent is. Meestal zet een verhaal heel discreet in met een constatering, of een
| |
| |
verwijt, waarna de hoofdpersoon de situatie die naar haar mening heerst uiteenzet en uiteindelijk de zaken veelal op de spits drijft. In het al genoemde verhaal ‘Ik voel me goed, helemaal niet bang’ vertelt Klaartje over haar sessies bij de psychiater, die zij voor betrekkelijk waardeloos houdt en geeft zij de mening van haar vader over die bezoeken. Indirect weet De Graaf aannemelijk te maken dat de vader voornamelijk uit desinteresse zijn dochter naar de zieleknijper laat gaan en ook uit onvermogen werkelijk contact met haar te hebben. De dochter neemt zijn opmerkingen voor wat ze zijn en kan alleen waardering opbrengen voor zijn activiteiten (hij koestert zijn tuin en heeft een vlinderverzameling) en niet voor zijn persoon. Uit het bezoek dat Klaartjes stiefzusje en haar vriend brengen, blijkt wat zich in het verleden heeft voltrokken. De gebeurtenissen worden alleen gesuggereerd en schijnbaar objectief van commentaar voorzien: ‘Haar vriend die op de hoogte lijkt, meent dat automutilatie het meest voorkomt bij onvolwassen mensen en pubers om aandacht te trekken.’ De dreiging, die door woordkeus, sfeertekening en opbouw al in het hele verhaal op de loer ligt, wordt aan het einde realiteit. Een chronologische vertelwijze zou deze materie al gauw overdone maken, nu staat alles op zijn plaats en is het effect op de lezer niet gering. Het is overigens niet zo dat De Graaf een psychologische ontwikkeling aannemelijk wil maken, het is meer een staat van zijn, een manier van tegen de wereld aankijken, die zij tot uitgangspunt maakt voor verheldering.
In De zeevlam neemt de auteur veel meer ruimte voor beschrijvingen, dialogen, karakteriseringen, maar de entourage is in die bundel de buitenwereld en niet de psychische binnenwereld. De hoofdpersonen zijn meestal volwassen vrouwen, die een broze relatie onderhouden met de natuur, hun partner, of algemeen gezegd, de realiteit. Vooral als die elementen samenkomen, mag het resultaat er zijn, zoals in ‘Sneeuwval’. Het verhaal gaat over de strijd van leven op dood in de Alpen, waarbij amoureuze verwikkelingen, het gevecht met de natuur, waan en werkelijkheid elkaar vaardig afwisselen. Sommige verhalen in De zeevlam, zoals bijvoorbeeld het titelverhaal staan te dik in de verf, het is alsof de auteur is geschrokken van wat zij in kort bestek allemaal overhoop kan halen en nu een zekere wijdlopigheid verkiest, die haar geestesprodukten er niet geraffineerder op maakt. De afzonderlijk verschenen novelle, De regels van het huis sluit bij die methode van schrijven aan. Dat vooral het korte verhaal haar métier is, bleek weer uit Aanklacht tegen onbekend, dat met de Bordewijkprijs werd bekroond. De hoofdpersonen vechten hun conflicten niet uit in familieverband, maar stellen zich teweer tegen de onzichtbare sterke krachten in de samenleving, die de sterken bevoordelen en de zwakken benadelen, of in een nog lastiger parket brengen. Het is zoals een politieagent één van de slachtoffers aanraadt te handelen als haar huisraad op een hoop in de tuin gegooid blijkt te zijn: ze moet maar een aanklacht tegen onbekend indienen. Vaak hebben de hoofdpersonen het er ook wel naar gemaakt. Het blijft in dit boek niet bij pesten of treiteren; diefstal, doodslag en andere criminele vergrijpen zijn ook aan de orde van de dag. Dat Aanklacht tegen onbekend toch niet bestaat uit voorspelbare, sociale verhalen blijkt vooral uit het prachtige titelverhaal, waarin een
door fobieën geplaagde vrouw zich enigszins staande kan houden door samen met een vriendin op straat en in winkels diefstallen te plegen. Dat breekt haar op, maar
| |
| |
op een andere manier dan je normalerwijze zou verwachten. Veel sterker dan in haar vorige bundels kiest De Graaf in haar derde boek partij voor zwakzinnigen, anderszins misdeelden of, samengevat, de niet uitgebalanceerde mensen. Het is logisch dat de sterke arm die wordt belichaamd door de politie en de rechters er niet goed vanaf komt, maar in De Graafs optiek bieden ook de zogenaamd hulpverlenende instanties geen soulaas. Integendeel: bijna altijd zijn zij er toch op uit de hoofdpersonen weer in het gareel te krijgen en wat nog belangrijker is: zij tonen zich ongevoelig voor de voorzichtige pogingen om greep te krijgen op de wereld, of zoals een psychiater het meisje Anna verwijt in het verhaal ‘In verzekerde bewaring’: ‘Vooral de stukken die je hebt weggelaten, intrigeren me. In je verhaal zit iets eigenzinnigs, maar de slonzige manier van vertellen bederft het hele effect’. De man heeft niet in de gaten dat haar voornaamste probleem is dat zij geen helder samenhangend beeld van de gebeurtenissen en van zichzelf kan krijgen. ‘Ze is op een misverstand gestoten. Een grote denkfout. En ze begint onsamenhangend te denken over dingen die om voorrang vragen’. Het verhaal eindigt bepaald luguber. De lezer ziet iemand als het ware in de toekomst al verder ontsporen door een slecht passende aanpak: ‘de man ziet haar niet, die staat zich af te vragen of hij nu haldol met disipal zal voorschrijven, of gewoon, zoals hij meestal doet, driemaal daags drie miligram trilafon’. Impliciet vormen de verhalen van Hermine de Graaf een pleidooi voor het onaangepaste, het gave, het authentieke in de mens, dat door opvoeding en de regelgeving van de maatschappij alleen maar in het gedrang kan komen. Een uitweg geeft zij niet echt aan. Behalve in haar debuut is de empathie voor de volwassenen wel degelijk aanwezig en wordt het ongemakkelijke gedrag van de hoofdpersonen eerder uitgebeeld,
dan duidelijk positief bejegend.
Er is één geëigend middel om de chaos en de bedreigingen van de realiteit te bedwingen of te vervormen naar een aanvaardbare werkelijkheidsconceptie en dat is die van het eigen verhaal. Al in Een kaart, niet het gebied proberen de hoofdpersonen hun dromen te noteren, hun fantasieën te ritualiseren, of een houvast te vinden in de taal, een houvast dat de buitenwereld hen niet biedt. Er zijn er ook die nog een stap verder gaan en zich dwingen in een verhaal rekenschap af te leggen van hun plaats in de wereld. Dit schrijfstersmotief is vanaf haar debuut duidelijk in het werk van Hermine de Graaf aanwezig en het vormt misschien wel de spil ervan, omdat op een aantal plaatsen auteur en hoofdpersoon een gewaagd dubbelspel spelen, dat de grenzen van de autobiografie verre overschrijdt en op een soepele manier de aloude tegenstelling tussen verbeelding en realiteit, tussen chaos en orde uitbeeldt. Mij frappeerde bij herlezing van De Graafs werk bijvoorbeeld de overeenkomst tussen de vrouwelijke ik-personen en hun moederbinding met die in het werk van Doeschka Meijsing. De huidige Elsevier-criticus geldt als een representant van de Revisor-school, maar het werk van De Graaf maakt eens te meer duidelijk hoe tijdsgebonden en beperkt dergelijke typeringen zijn. Meijsing gaat analyserender te werk en zij laat haar hoofdpersonen ook vaker professioneel ordenende werkzaamheden verrichten, maar het resultaat is vrijwel identiek: voor even is er, althans op papier, overzicht, helderheid, transparantie.
‘Mijn geschrijf is een laatste poging om de illusie te bewaren dat ik niet in mijn passiviteit zal verzanden. Ik begrijp de wereld niet. Ik sla geen goed figuur,’ noteert Jacob in ‘Noordnoordoost’. Hij is teruggekeerd naar het eiland van zijn jeugd, zonder zijn vriendin met wie hij ruzie heeft gekregen, maar met de herinneringen aan de vorige, Klaartje, met wie hij niet alleen het eiland, maar ook de liefde heeft ontdekt. Wat is er gebeurd? Hoe heeft het leven zich voltrokken? Wat is waan en wat niet? ‘Ik heb besloten tijdens het schrijven geen alcohol te drinken. Want wat gebeurt er? De objectiviteit valt weg. Alles lijkt even mooi. De jij-vorm gebruiken als je jezelf bedoelt! Dat grapje kan iedereen uithalen!’ Jacob wordt in zijn bespiegelingen gestoord door zijn vriendin die zwanger blijkt te zijn. De twee verzoenen zich, maar de voormalige geliefde blijft als een sirene in de geest roepen. Ze heeft een boek geschreven en laat dat via haar moeder bij Jacob terechtkomen. Dat boek is, blijkens de beschrijving van de cover Een kaart, niet het gebied. Zelfs de belofte van
| |
| |
nieuw leven, kan het verleden niet temmen. De werkelijkheid, ook die in het hoofd, is als een roofdier dat altijd loert op een prooi. De jongen is onthutst: ‘Zonder met haar ogen te knipperen stuurt ze een boek op me af’.
In het verhaal ‘In naam der wet’ zegt de hoofdpersoon Thomas vlak voor zijn dood tegen de schrijvende ik-vertelster: ‘Je denkt te symbolisch en daardoor zijn je verhalen aan de duistere kant. Maar ze gaan tenminste ergens over en je hebt een eigen stijl. Ik houd van verhalen die geheimzinnig en spannend zijn.’ Het is alsof een criticus het werk van Hermine de Graaf analyseert. De zelfgeschapen kosmos van het verhaal speelt als reëel gegeven een rol in een ander verhaal en beïnvloedt op die manier denken en handelen. Duidelijker had De Graaf niet aan kunnen geven hoe verstrekkend voor haar de literaire scheppingsdrift, om dat nu maar eens zo te benoemen, is.
De in het voorjaar verschenen roman Stella Klein lijkt, zeker bij oppervlakkige kennisneming, de som van de voorafgaande delen. Veel situaties en décors zijn analoog aan die in de verhalen, bepaalde familiepatronen keren herkenbaar weer en het stekelige gedrag van de vrouwelijke hoofdpersoon komt ook niet bepaald onbekend voor, evenals haar wat indifferente houding ten opzichte van haar geliefden. Dat is allemaal waar, maar het boek is toch anders dan de vier voorafgaande, omdat Hermine de Graaf nu wel heel dwingend de problematiek van het schrijven zelf, en dus impliciet van het portretteren, aan de orde stelt. Verschillende critici hebben al beweerd dat net zoals Een kaart, niet het gebied, een verhalenbundel is die ook als roman kan worden gelezen, Stella Klein een roman is die eigenlijk in diverse verhalen uiteenvalt, verhalen die soms zelfs betrekkelijk weinig met elkaar van doen hebben. Is dat nu zo? Stella Klein is stellig een episodische en geen doorgecomponeerde roman. In acht hoofdstukken volgt de schrijfster het leven van Stella Klein (die als schrijfster ook al in haar debuut voorkwam) van schoolmeisje tot getrouwde vrouw die haar kind bij een ongeluk verliest. Het leven komt betrekkelijk chaotisch op de lezer over en dat wordt natuurlijk veroorzaakt door de manier van presenteren van de auteur, die door haar opzet de zin- en zelfs stuurloosheid van het leven onderstreept. Wat de auteur, die als handelend personage ook zelf in de roman optreedt, doet is zich zelfs hardop afvragen of een levensloop wel valt te reconstrueren, of dat de samenhang ver te zoeken blijft en een ieder is aangewezen op de brokstukken die we nu als afzonderlijke hoofdstukken krijgen voorgelegd. Het oordeel van de schrijfster luidt: ‘Een mensenleven is geen continue lijn waarlangs de gebeurtenissen zich in een keurig en logisch verband ordenen.’ De werkelijkheid kortom,
zo lijkt de conclusie van dit boek, is een illusie, iedereen kan uit talloos veel mogelijkheden een keuze maken, zo ook een auteur. Want dat is het bijzondere van deze eerste roman van Hermine de Graaf: aan het eind vallen de in het verhaal optredende schrijfster en de beschreven Stella soms samen. Wie is wie? Is Stella Klein een verkapt portret van de schrijfster zelf? Natuurlijk niet. Is de dialoog die de schrijfster met de romanpersonages voert vergelijkbaar met die van de schimmen in de grot van Plato? ‘We zagen de schaduwen van onszelf op een blinde muur voor onze ogen en we hebben de fout gemaakt deze beelden voor reëel te houden.’
Ook het vizier van een schrijver is beperkt. Hoezeer we er ook naar verlangen van ons leven een consistent beeld te krijgen, van auteurs mag
| |
| |
niet worden verwacht dat zij een perfect afgeronde (auto)biografie kunnen schrijven, immers: ‘een mensenleven is geen continue lijn.’ Op een paar plaatsen in Stella Klein wordt Die Verwandlung van Kafka genoemd. Het beurtelings naderen, filteren en uitvergroten van haar romanhoofdpersonen heeft Hermine de Graaf in staat gesteld om zonder welke saaie theoretische vertogen dan ook, zich op programmatische wijze uit te laten over de mogelijkheden van een auteur op dit moment. Eén van de voornaamste motieven op talrijke niveaus in deze roman is verraad. Zonder nu in details te treden, geldt ook hiervoor dat De Graaf dit element ook gebruikt voor het geheel. De kameleontische houding van de schrijfster achter haar tekstverwerker werkt soms als verraad naar de lezer toe, maar is in feite een aanzetten tot zelfwerkzaamheid. De Graaf levert de kaart, het gebied moet zelf met alle hoofdwegen en zijpaden worden verkend, of om nogmaals in haar beeldspraak te blijven: een menukaart is de maaltijd niet. Welke feiten ook worden aangereikt, de interpretatie blijft subjectief: ‘Van alle mogelijkheden lijkt de waarheid spreken nog de beste, maar als er iets is waarop niemand me heeft voorbereid, dan is dat tot het laatst toe eerlijk blijven,’ zo eindigt deze intrigerende roman.
Hermine de Graaf heeft woord gehouden, ze heeft in haar verhalen de weg van het meisje via de vader naar buiten onthutsend beschreven, ze heeft de verwijdering tussen moeder en dochter meer dan eens uit de doeken gedaan, misschien het meest genuanceerd in Stella Klein, maar wat te denken van die pruimepit die tegen een ruit wordt gespuwd? Wel, ook die heeft haar weg gevonden. De Graaf kan onmacht, onvermogen, haat en ontreddering op subtiel gedetailleerde manier aangeven, zonder dat de handboeken psychologie op tafel komen. Ze heeft daar een voor dit onderwerp heel geëigend vocabulair voor dat zeer eigentijds en overtuigend werkt, hoe weinig ‘mooi’ haar zinnen en dialogen in ouderwets esthetische zin misschien ook mogen zijn. Ze debuteerde in een jaar waarin enkele andere vrouwen ook hun eerste boek publiceerden, maar uit haar tot nu toe verschenen werk blijkt niets van een feministische kuddegeest, of welk ander groepsidee dan ook. Als haar werk al vergeleken moet worden, en die vergelijking is in dit geval positief bedoeld, dan is dat met het oeuvre van de ‘grande dame’ van de Nederlandse literatuur, Josepha Mendels. Net als de in Parijs wonende auteur is Hermine de Graaf een individualiste pursang, die haar heldinnen gretig portretteert in hun speels verzet tegen de onverzoenlijke buitenwereld. ‘De woorden bewegen in mij. Niet ik spreek, het is alsof zij spreken; de woorden van een wereldfamilie’.
| |
Bibliografie:
Een kaart, niet het gebied, verhalen, 1984 |
De zeevlam, verhalen, 1985. |
Aanklacht tegen onbekend, verhalen, 1987. |
De regels van het huis, novelle, nieuwjaarsgeschenk, 1987, handelsuitgave 1988. |
Stella Klein, roman, 1990. |
Voor Een kaart, niet het gebied kreeg De Graaf in 1984 de Geertjan Lubberhuizenprijs. Deze bundel werd in 1988 ook als één van de zes genomineerd voor de AKO-literatuurprijs. |
|
|