Onverteerd verleden.
Over de geschiedschrijving van collaboratie en repressie
Luc Huyse schrijft in Ons Erfdeel van maart-april 1990, pp. 239-243, een kritiek op mijn boek Honderd jaar Vlaamse Beweging, deel III, In en rond Wereldoorlog II (Leuven, Davidsfonds). Hij noemt mij ‘misleid en tot erg aanvechtbare conclusies gebracht... Wils ziet de repressie als het zoveelste gevecht tussen katholieken en vrijzinnigen. Vanaf de eerste dagen van de bevrijding, schrijft hij (Wils), dook in het debat over de berechting van de collaborateurs een felle tegenstelling op tussen de katholieken en de antiklerikale partijen. De eerste predikten mildheid, de anderen stuurden aan op het gebruik van de botte bijl. Toen de katholieke partij medio 1945 uit de regering verdween, kreeg de repressie, zegt Wils, al snel de allure van een antikatholieke operatie. Deze historicus is, met andere woorden, een aanhanger van de theorie, die in de bestraffing van de collaborateurs een vrijzinnig komplot ontwaart... (Dus hij) gaat er bovendien van uit dat de samenzweerders een weloverwogen plan de campagne hadden.’ Huyse besluit dat ik een mythe verspreid heb.
Onder de historici bestaat er zeker geen theorie die in de bestraffing van de collaborateurs een vrijzinnig complot ontwaart, met samenzweerders en een weloverwogen plan de campagne. Huyse citeert geen enkele zin waarin ik zoiets zou geschreven hebben. Hij zou er ook geen kunnen vinden. Als socioloog mag hij dat debat verder voeren met de journalisten die hij citeert, maar als historicus wens ik aan die ‘komplotten’ mijn tijd niet te verliezen.
Huyse schrijft: ‘De repressie stond in het begin, zeker in de eerste vijftien maanden na de bevrijding, zelden vooraan op de politieke agenda.’ Maar één kolom verder vermeldt hij dat er 405.000 regressiedossiers werden aangelegd, nota bene op een bevolking van 8 miljoen, kinderen inbegrepen. En dat zou dus niet op de politieke agenda gestaan hebben, of pas achteraan?
In De Standaard van 5 april 11. schrijft Huyse zelf over het politieke ‘spel’ in België: ‘Soms liet een speler zich, drijvend op externe omstandigheden (de nasleep van de Duitse bezetting)... verleiden tot een stille machtsgreep (“links” in de repressie...)’
Ik kan verzekeren dat die machtsgreep niet ‘stil’ gebeurde, dat ‘rechts’ zich niet liet doen, dat dit thema vóóraan op de politieke agenda stond. De koningskwestie was slechts een onderdeel van deze felle, eskalerende strijd tussen links en rechts over de repressie en niet te vergeten de epuratie.
Want het ging niet alleen over 405.000 kandidaten voor een strafrechterlijke vervolging, het ging ook over de samenstelling van 2.600 gemeenteraden, van de provincieraden en alle andere overheids- en semi-overheidsbesturen. Het ging over ontslagen, benoemingen en bevorderingen voor vele tienduizenden ambtenaren, leerkrachten en noem maar op. In één woord, het ging om DE MACHT. En historici weten dat dit de essentie uitmaakt van de politiek, die geen ‘spel’ is.
In mijn boek heb ik beschreven hoe de katholieke opinie, die vanaf september 1944 matiging van de repressie vroeg, meer en meer in de hoek gedrukt werd door de verenigde antiklerikale partijen. Begin februari 1945, in volle oorlog en pas enkele dagen na het Duitse Ardennen-offensief, brachten de socialisten de regering Pierlot ten val, naar aanleiding van de vrijlating van de nationalistische senator Hendrik Borginon. De katholieken verloren niet alleen de leiding van de regering, maar ook de portefeuille van Binnenlandse zaken, die essentieel was voor de zuivering van het overheidspersoneel en de ondergeschikte besturen. Bovendien werd de katholieke minister van Justitie Verbaet ontslagen en zijn opvolger Du Bus onder het toezicht gesteld van de liberaal Van Glabbeke. Op de koop