Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Het buitenland en wij
In de zomer van 1990 ontsnapte niets of niemand aan Italië. Deze kroniek dus evenmin, maar ik signaleer hier het jaarboek van het Napelse Istituto Universitario Orientale zonder complexen. Dat jaarboek verschijnt steevast met enorme vertraging: we zijn nog maar aan Aion-n 1987 (International Book Center, Piazza Montecitorio 117-123, Roma). Ondanks dat ‘orientale’ in de naam van het instituut zijn zijn jaarboeken gewijd aan ‘studi nederlandesi, studi nordici’ - Nederlandse en Scandinavische onderwerpen dus. Dat van 1987 gaat zelfs in ruime mate over de Deense blijspelschrijver Ludvik Holberg, die de helft van de bladzijden toegewezen kreeg. Deze aflevering staat trouwens bijna helemaal in het teken van de schouwburg, want van Nederlandse kant zijn er bovendien uitvoerige bijdragen over Bredero en het carnavalesk theater (van Jan Hendrik Meter) en over Vondel - al behandelt Leen Spruit uitsluitend zijn didactische gedichten met theologisch karakter. Uiteraard is dit lectuur voor lui die behalve meer dan een mondje Italiaans kennen, ook een beetje thuis zijn in de Nederlandse Gouden Eeuw. Aion-n zal met dit soort essays wel niet op de Italiaanse bestsellerslijsten komen.
Heel wat meer afwisseling zit er in Incontri - Rivista di Studi Italo-Nederlandesi (APA Holland University Press - ISSN 0169-3379), al moet ik daar meteen aan toevoegen dat dit tijdschrift niet alleen Nederland in Italië, maar ook Italië in Nederland bestrijkt. De vierde aflevering van de vierde jaargang (1989) opent met een vraaggesprek met Roberto Pazzi, van wie drie werken in het Nederlands werden vertaald, gevolgd door een Italiaanse bijdrage van Valeria Pinchera over de Florentijnse familie Salviati in het Antwerpen van de zestiende eeuw. Jan Louter stelt ‘Virgilio Giotti, de dichter van Triëst’ voor en vertaalde een zestal van zijn gedichten. Er is veel meer, maar ik beperk me verder tot de bijdrage van Harald Hendrix over Frans van Dooren, die de Martinus Nijhoffprijs 1990 kreeg voor zijn vertalingen van klassieke Italiaanse literatuur. Heel lezenswaardig vond ik de passus over het ‘elke vertaler bekende dilemma tussen trouw aan de tekst en respect voor de lezer’ dat Van Dooren ondubbelzinnig in het voordeel van die laatste optie beslecht. Niet iedereen zal akkoord gaan met een vertaalhouding die ‘kleine ingrepen in zowel de inhoud als de vorm van de tekst onvermijdelijk’ maakt. Maar, aldus Hendrix: ‘Deze vrijheden van de vertaler zijn ruimschoots te rechtvaardigen. Ze maken het mogelijk dat de lezer van de Nederlandse tekst eenzelfde esthetische genotservaring krijgt als de lezer van de Italiaanse tekst’. Nog afgezien van die boeiende vertaalproblematiek is het artikel ook de moeite waard omdat het nauwkeurige informatie geeft over Van Doorens vertalingen zelf. De lijst ervan is adembenemend lang en gevarieerd (Machiavelli, Leopardi, Michelangelo, Petrarca, Goldoni, Boccaccio, Manzoni, Dante, e.a.)
Achterin is de bibliografie afgedrukt van Nederlandse vertalingen uit het Italiaans die in 1989 verschenen. Ook die lijst, opgemaakt door Harald Hendrix en Marina Warners, is verbazingwekkend lang. Daar kunnen Hans Klop en de zijnen in de Bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling jammer genoeg niets tegenover plaatsen. De laatste vermelding tot op vandaag is daarin van 1987: één armzalig titeltje, een boekje van 68 bladzijden over Cobra van de hand van Willemijn Stokvis. Waar houdt de Italiaanse Frans van Dooren zich schuil?
De Martinus Nijhoffprijs 1990 werd ook in de andere richting uitgereikt, wat niet ieder jaar gebeurt. Hij werd namelijk toegekend aan de Hongaar Bela Szondi, die al een omvangrijk vertaaloeuvre op zijn naam heeft staan: hij vertaalde onder meer