Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| |
en verjongde opera-orkest zich ingespeeld tot een kwaliteitsensemble dat voor de andere beroepsorkesten uit ons land niet hoeft onder te doen. Het koor werd door de Oostenrijkse dirigent Peter Burian zodanig gekneed en geschoold dat het menig befaamd buitenlands beroepskoor flink overtreft. Met die eigen troep verzorgde de VLOS (Vlaams Operastichting) reeds enkele opmerkelijke concerten en operavoorstellingen. Maar het is vooral met de produktie van twee barokopera's dat de nieuwe stichting zich opvallend in de kijker heeft geplaatst en de internationale pers haalde. In tegenstelling tot de meeste andere operahuizen hier en elders wil de VLOS naast de klassieke en moderne operaliteratuur speciaal het al te zeer verguisde barokrepertoire aanboren. Gérard Mortier, die nog verantwoordelijk is voor het programma van dit eerste speelseizoen, had zijn keuze laten vallen op L'infedeltà delusa van Joseph Haydn en L'Orfeo van Claudio Monteverdi. Men kan het werk van Haydn bezwaarlijk als een echte barokopera bestempelen. De componist schreef deze ‘burletta per musica in due atti’ voor het hoftheater van zijn broodheer Prins Nikolaus Esterhazy, waar het in 1773 in première werd voorgesteld. De naïeve en traditionele liefdesgeschiedenis heeft weinig om het lijf. Een Toscaanse pachter wil dat zijn dochter Sandrina huwt met de welgestelde Nencio; maar dat meisje heeft haar hart verpand aan de eenvoudige boerenzoon Nanni. Na tal van misverstanden en vertrouwde verkleedpartijen, waarbij Vespina, de zus van Nanni, de touwtjes in handen neemt, volgen - zoals voorspelbaar - de verzoening en de bruiloft. Voor dit schrale gegeven componeerde Haydn toch een fijne en boeiende partituur. Met haar radde recitalstijl, nu eens verbrokkelde melodiesnit en dan weer galante lyriek ademt ze nog de geest van de roccoco. Het orkestspel is kruidig en de schrijfwijze uiterst doorzichtig met af en toe een
volkse
‘L'Orfeo’ van Monteverdi, door De Vlaamse Opera, 1990.
wending en zelfs een tikkeltje dramatiek. Sigiswald Kuijken had de leden van La Petite Bande in de verhoogde orkestbak mooi rond zich geschaard, zoals het in de achttiende eeuw de gewoonte was. Hun interpretatie was perfect en stijlgetrouw. Vanaf de eerste noot stak er vaart en kleur in hun uitvoering. Vooral de strijkers speelden licht en doorzichtig, waar nodig zelfs een beetje ‘stürmisch’. Voor de vocale partijen beschikte de dirigent wel niet over de ‘grootste’ stemmen, maar elk van hen zong fris en keurig. Vooral de Canadese sopraan Nancy Argenta muntte uit zowel door haar rijke stemkwaliteiten en gedegen zangtechniek als door haar acteertalent. De verschillende vermommingen die ze in het tweede bedrijf realiseerde, betekenden vocale en scènische hoogstandjes. In het aantrekkelijke en zonnige decor van Dante Ferretti liet de regisseur Philippe Lenaël de personages vooral in het tweede bedrijf levendig acteren. Door de juiste belichting op de tere pasteltinten in de kostumering en door een uitgekiende groepsopstelling in het landelijke decor kon ook het oog meer dan eens genieten van een aanminnig tableautje in de trant van schilderijen van A. Watteau, F. Guardi of J.H. Fragonard. De L'Orfeo (1607) van Cl. Monteverdi dient hier nog nauwelijks geïntroduceerd te worden. Iedereen kent de tragische mythe van Orfeus en Euridice; bovendien weet elke muziekliefhebber maar al te goed dat deze ‘Favola in Musica’ het eerste belangrijke muziekdrama uit het hele operarepertoire is. Voor de presentatie van dit meesterwerk uit de vroegbarok had de VLOS een beroep gedaan op de Gentenaar Philippe Herreweghe, die als specialist van oude muziek vooral in Frankrijk hoog gewaardeerd wordt. De uitvoering in De Vlaamse Opera vond trouwens plaats in coproduktie met de Opéra de Montpellier. Over deze voorstelling zijn we niet onverdeeld opgetogen. Het orkest van La Chapelle Royale, aangevuld met de ensembles Concerto Palatino en Tragicomedia, speelde echter vlekkeloos en vloeiend. De ‘authentieke’ verklanking door dat instrumentarium verraste door de wisselende en dikwijls origineel gekleurde basso-continuobegeleiding. Ook de vocale solisten en het koor van La Chapelle Royale zongen puntgaaf en zeer homogeen. Maar het geheel, dat ontegenzeggelijk afgewerkt was, miste de zo broodnodige bewogenheid om de toeschouwer én toehoorder in hart en nieren te roeren. Slechts zelden werd je getroffen door de | |
[pagina 610]
| |
emotioneel-geladen uitdrukkingskracht van de ‘seconda pratica’, waarnaar Monteverdi in zijn vijfde madrigalenboek (1605) verwijst. Bij Monteverdi staat er toch te lezen: ‘L'oratione sia padrone dell'armonia e non serva’; alleen de messagiera infelice kwam naar voren in de geest van die retorische aanpak. In het massieve en nogal zware renaissancedecor - weliswaar met een suggestieve achterwand die de Styx voorstelde - verliep het gebeuren vrij statisch, soms onwezenlijk onaards als in een vertraagde film (regie: Isabelle Pousseur). Met een haast calvinistische statigheid verschenen wel mooi uitgedoste figuren op het toneel, doch het waren mensen zonder vlees en bloed. Zelfs Orfeo (John Elwes), die door Monteverdi toch meermalen een gepassioneerde zangdeclamatie in de mond kreeg gelegd, volgde het gebeuren meestal stoïcijns onbewogen. Deze strakke Monteverdi zonder veel dramatiek stak schril af tegen de aangrijpende voorstelling die van het werk werd gegeven in het Rubensjaar (KVO, 1977) o.l.v. Jos van Immerseel. Beide opera's werden zesmaal uitgevoerd en telkens was de Antwerpse opera tot de nok toe gevuld. Dat bewijst dat er voor de barokopera een specifiek en ruim publiek bestaat. De Vlaamse Opera doet er dus goed aan de Vlaamse barokspecialisten in eigen land een kans te geven. Marc Clémeur, de nieuwe intendant, wil er een traditie van maken. Volgend seizoen zal René Jacobs Alcina van G.Fr. Händel dirigeren. De verwachtingen zijn hoog gespannen. Maar met zeker zoveel belangstelling kijkt men uit naar de interpretaties van modern en ‘klassiek’ werk. Een zeer breed publiek in Vlaanderen zit met popelend verlangen te wachten op voorstellingen van opera's uit het bekende repertoire, zeg maar van Mozart tot Puccini.
Hugo Heughebaert |
|