De Madrigalen van Giaches de Werth
Het Madrigaal
Van oorsprong is het madrigaal een stuk vocale poëzie - in de meeste gevallen twee- of driestemmig - dat zich in de loop van de veertiende eeuw in Italië heeft ontwikkeld. Aanvankelijk was het madrigaal qua inhoud pastoraalidyllisch, maar later kwam het ook voor als satire of in didactische vorm.
De belangrijkste gedaante waarin het madrigaal zich zou manifesteren, komen we tegen in de zestiende en een groot gedeelte van de zeventiende eeuw. Het vroegere mandrigaal is reeds in de loop van de vijftiende eeuw uitgestorven, en afgezien van de naam bestaat daarmee dan geen enkele overeenkomst. Het nieuwe madrigaal is polyfoon - doorgaans drie- of vierstemmig - en naar inhoud volstrekt wereldlijk. Vooral in de tweede helft van de zestiende eeuw werd het uitermate populair en ging het als voorbeeld dienen voor gelijksoortige en ten dele gelijkende composities in andere talen dan het Italiaans, verspreid over geheel Europa. Mede daardoor heeft het madrigaal een vooraanstaande rol gespeeld in de stilistische ontwikkelingen, die zouden uitmonden in de Barok, vooral waar het qua expressie de relatie tussen tekst en muziek betreft. Zo gezien vormt het madrigaal het belangrijkste muzikale genre van de late Renaissance.
In het midden van de zestiende eeuw waren de madrigalen van Giovanni Pierluigi da Palestrina (ca. 1525-1594), Orlando di Lasso (1532-1594) en Adrian Willaert (ca. 1485-1562) uitgegroeid tot vijf- en zesstemmige, meestal sterker emotioneel getinte muziekstukken. Veelvuldig komen we in het kader van de Italiaanse madrigalen de naam van Claudio Monteverdi (1567-1643) tegen, en ofschoon dat niet ten onrechte is, missen we in vele opsommingen node de naam van een grote Italiaanse Vlaming.