Theater
Veertig jaar Arca
Het Gentse Arca-theater bracht tijdens het afgelopen seizoen een opmerkelijke en veel geprezen produktie van De tijd en de kamer van Botho Strauss (cf. F. Six, ‘Botho Strauss spit de tuin van Eros’, Ons Erfdeel nr. 3, 1990). Met deze opvoering was Arca eveneens van de partij op het festival van Vlaams theater te Moskou in mei 1990. Bovendien werd deze produktie, geregisseerd door Jos Verbist en Herman Gilis, ook geselecteerd voor het jaarlijkse Festival van de beste voorstellingen uit de Nederlanden te Rotterdam. Dit succes bewijst voldoende dat Arca een springlevend theater is, dat zich vooral toelegt op eigentijds werk in een dito vormgeving.
In de maand juni vierde Arca zijn veertigjarig bestaan met een waaier van activiteiten die herinneren aan de veelzijdige initiatieven van het Gentse theater.
Toneelstudio '50, zoals Arca aanvankelijk heette, was ontstaan uit de Gentse Koninklijke Toneelschool, waarvan Rodolf De Buck directeur was. De stichter en ‘animator’, Dré Poppe, was leraar aan deze instelling. Tijdens de academische zitting van 9 juni 1990 herinnerde hij er nog eens aan dat hij al enige tijd de hoop koesterde een nieuw Gents ensemble te kunnen vormen. Na de oorlog was het gezelschap van de K.N.S. immers afgeschaft en werd de Gentse schouwburg bespeeld door het Nationaal Toneel uit Antwerpen. Pas met de klas waarin toevallig Walter Eysselinck, Rudi van Vlaenderen en Roger de Wilde samen de cursussen volgden, slaagde hij erin zijn plannen te verwezenlijken. De eerste produktie, Polukrates door Herwig Hensen, werd gespeeld in de aula van de Rijksuniversiteit. In de daarop volgende jaren werd een ‘gespeelde lezing’ gebracht van Christofel Marlowe door Achilles Mussche en werden de eenakters De Geliefden van Hugo Claus en Het eiland en de dageraad van Walter Eysselinck geënsceneerd. Deze repertoirekeuze wijst duidelijk op de wil om een eigen Vlaams toneelgezelschap uit te bouwen.
In 1955 vond het gezelschap definitief een eigen ruimte in de kelder onder café Arca aan de Hoogpoort. Van dan af begon het een belangrijke rol te spelen als alternatief kamertoneel. Het nieuwe ‘absurde drama’ van Ionesco, Beckett, Adamov e.a. werd hier geïntroduceerd. Maar ook het meer sociaal gerichte Angelsaksische toneel - Osborne b.v. - kwam in Arca op de planken. Na het seizoen 1964-'65 verliet Dré Poppe Arca om directeur te worden van het pas opgerichte Nederlands Toneel Gent. Die overgang is bijna symbolisch voor de brugfunctie die Arca tussen 1950 en 1965 vervulde.
Door het aantreden van een aantal jonge theatermensen, zoals Jean-Pierre De Decker, Jo Decaluwe en Dirk Buyse, kreeg Arca vanaf 1967 weer nieuwe impulsen. In 1968 vormden de eerstgenoemden een tweemanschap, dat het roer in handen nam en weer consequenter dan voorheen de uitdaging van nieuwe teksten zocht en ook experimenteerde met de vorm. Tot de belangrijke revelaties behoorden Fernando Arrabals Het grote doen (regie: Berten De Bels) en Peter Handkes Kaspar (regie: Jean-Pierre De Decker). In het najaar van 1969 speelde men het merkwaardige Kosmika door Jan Decorre. Deze produktie markeerde duidelijk de tendens naar ‘een vrijer, sterk korporeel teater’ en betekende ‘een radikale breuk... met allerhande burgerlijke opvattingen over erotiek en naakt in het theater’ (Rik Lanckrock in Toneelstudio '50 en Arcateater, Gent 1976, 19902, p. 79).
Tussen 1975 en 1977 kende Arca - sedert 1973 geleid door Jo Decaluwe - enkele moeilijke over-