Beeldende kunst
Vive la sociale
Door een speling van het lot is het dit jaar niet alleen een eeuw geleden dat Vincent van Gogh stierf maar is het ook de 130ste verjaardag van zijn zeven jaar jongere tijdgenoot James Ensor. Een gebeurtenis die naar goede Belgische gewoonte met getemperde luister wordt gevierd. De merknaam Ensor is nog altijd te koop.
Toch is door de Vlaamse Gemeenschap een indrukwekkend overzicht van zijn werk bijeengebracht in het Petit Palais in Parijs. Een hommage extra muros aan de aartsvader van de Belgische moderne kunst. Het feit dat hij internationaal ook geldt als een voorbode van het Europees expressionisme is alleen een illustratie van de vele misverstanden die nu nog over Ensor heersen.
Om te beginnen is er het opmerkelijke feit dat het belangrijkste werk van Ensor tot stand kwam in dezelfde periode waarin Van Gogh zijn meesterwerken schilderde. Gemeenschappelijk is ook hun strijd tegen de heersende artistieke conventies en opmerkelijke parallellen zijn te trekken tussen zowel beider eerste hoogtepunt, voor Ensor ‘De Oestereetster’ voor Van Gogh twee jaar later ‘De Aardappeleters’, als de uiteindelijke culminatie, voor Van Gogh in Arles (‘De zonnebloemen’, ‘Het nachtcafé’, ‘Het gele huis’,..) en gelijktijdig (1888-89) voor Ensor: ‘De Intocht van Christus in Brussel’. Treffend is ook de obstinate miskenning. De ‘Intocht’ wordt geweigerd op de jaarlijkse tentoonstelling van Les XX, waar Ensor, let wel, stichtend lid van was. ‘De Zonnebloemen’, daarentegen oogsten het jaar daarop, in 1890 op dezelfde expositie alom bewondering en beginnen aan een steile klim in het artistieke firmament.
Men zegt dat Ensor omstreeks 1895 gestorven is. Een artistieke zelfmoord, zegt de kritiek. Maar het lot wou dat hij nog een halve eeuw zou leven en alsnog de erkenning zou krijgen die hem in het begin van zijn carrière werd ontzegd. Men zegt dat Ensor zich in de laatste vijftig jaar van zijn leven heeft herhaald. Maar de indruk is sterk dat die bewering meer berust op oppervlakkige waarneming en ‘common sense’ dan op een serieuze studie. Overigens is het inderdaad een overweldigende evidentie dat de Van Gogh-periode van Ensor een afrekening inhield met alle gevestigde picturale dogma's. Inderdaad is de jonge Ensor diepgaand beïnvloed door Turner, waarbij men zich terloops kan afvragen hoe Van Gogh zich zou hebben ontwikkeld, indien hij het werk van Turner had gekend. Maar het inzicht van de Britse meester wordt bij Ensor een nieuwe etappe in de wording van het monochrome schilderij en tegelijk een onderzoeksveld voor een snelle, spontane, aan de oosterse kalligrafie verwante en op de actionpainting vooruitlopende figuratie. Deze Turneriaanse werken onderscheiden zich door hun hoofdzakelijk mystiek-religieuze thematiek en situeren zich in een periode waarin Ensor het masker introduceert in een tweede groep schilderijen. De maskers kenmerken zich dan weer door hun felle, contrastrijke koloriet. Ze zijn het werk waarmee Ensor uiteindelijk zijn faam zou vestigen. Het blijkt dat de maskers tot stand kwamen onder invloed van volksprenten en