Piet Calis (o1936).
rechts - liggen en onderwerpt hij een aantal clandestien verschenen literaire tijdschriften aan een minutieus onderzoek. Van twaalf daarvan geeft hij in een inleidend hoofdstuk profielschetsen, negen andere worden in zeven afzonderlijke hoofdstukken uitvoerig besproken. Calis richt zijn belangstelling op díe bladen waarin vooral jongeren aan het woord komen die ook in het naoorlogse literaire leven een rol hebben gespeeld.
De vraag in hoeverre in deze tijdschriften tendensen zijn te bespeuren die verwijzen naar de naoorlogse vernieuwing in de literatuur, met name naar die van de Vijftigers, loopt als een rode draad door Calis' studie. Het tijdschrift dat als eerste besproken wordt, De Schone Zakdoek, is in dit opzicht een aantrekkelijk object van onderzoek. Redacteuren en medewerkers hadden overduidelijk weinig op met de enigszins verstandelijke oriëntatie van Forum en met het romantisch realisme van Criterium. Vele bijdragen aan dit tijdschrift, dat tussen 1941 en 1944 verscheen - elke aflevering steeds in één exemplaar - zijn geïnspireerd door de stroming waaraan de experimentele dichters rond 1950 zich verwant zouden voelen: het surrealisme. Overigens zou géén van de medewerkers later een rol spelen binnen de Beweging van Vijftig.
De Schone Zakdoek sloot zich of voor de politieke omstandigheden. Dat was bepaald niet het geval met het tweede tijdschrift dat Calis bespreekt: het vrijwel onbekende Lichting, dat in 1942 en 1943 te Amsterdam verscheen in een oplage van eerst vijftig, later vijfentwintig exemplaren. Eén van de medewerkers was Gerrit Kouwenaar, die onder het pseudoniem K. van Rigter in het blad verzen publiceerde die niet laten vermoeden dat de schrijver ervan rond 1950 één van de belangrijkste poëtische revolutionairen zou zijn. De poëzie en de essayistische bijdragen van Edgar Fossan (pseudoniem voor Leo Frijda), doen opmerkelijk moderner aan. Dat medewerking aan Lichting niet van gevaar was ontbloot, blijkt uit de arrestatie van een aantal schrijvers, onder wie Kouwenaar, die in november 1943 op grond van zijn betrokkenheid bij het tijdschrift tot zes maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. De ware identiteit van Edgar Fossan bleef waarschijnlijk voor de Duitsers verborgen, toen zij Leo Frijda in handen kregen. Als lid van de verzetsgroep CS-6 was deze verantwoordelijk voor een aantal aanslagen, ook op die van de Nederlandse collaborerende generaal Seyffardt, zoals Calis in afwijking van L. de Jong overtuigend aantoont. Frijda werd in oktober 1943 met achttien anderen door de Duitsers ter dood gebracht.
De tendens tot vernieuwing waarin Calis bij zijn onderzoek vooral geïnteresseerd was, speelt ook in drie ‘Haagse’ tijdschriften een ondergeschikte rol. Tot de oprichting van de drie elkaar opeenvolgende bladen, Stijl, Maecenas en En Passant nam steeds Willem Karel van Loon het initiatief. Rond Van Loon schaarden zich geleidelijk aan steeds meer jongeren die ook later van zich zouden doen horen, zoals Hans Warren, Paul van 't Veer, Paul Rodenko. Van alle door Calis besproken literaire figuren is Rodenko in feite de enige die door zijn poëzie en zijn theoretische beschouwingen heel duidelijk te verbinden is met de Beweging van Vijftig, waarvan hij een decennium later de belangrijkste essayist zou blijken te zijn.
Medewerkers aan deze tijdschriften treffen we ook aan in Parade der Profeten, dat op initiatief van Jan Praas in het voorjaar van 1944 ging verschijnen. Ondanks alle kritiek die in dit tijdschrift is te beluisteren op het werk van de Criterium-dichters, treft de lezer juist hier veel poëzie aan die duidelijk verwant is aan het romantisch-realisme van deze groepering. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Praas in een essay opkwam voor het bestaansrecht van de ‘klein geluk’-poëzie: ‘Wij zoe-