prijsgeeft kan niet dichten, wat alles prijsgeeft is geen gedicht. De dubbele bodem, de vermoede laag eronder, de schittering die doet weten dat er iets is maar die verhindert precies te zien wat er is: ik vind dit veel belangrijker dan veel andere aspecten’ (p. 10).
Hetgeen voor de lezer Lieske geldt blijkt ook voor de dichter geldig, getuige de twee bundels poëzie die Lieske inmiddels publiceerde. Overheerste in De ijsgeneraals (1987) de dubbele bodem onder de glitter van de thema's, in Een tijger onderweg (1989) krijgt de taal zelf de kans te fonkelen. Een losse ritmiek en nadrukkelijk aanwezige rijmen geven de gedichten meer beweging, meer schittering. Het verschil wordt uitgedrukt door de titels van de bundels: de stramme koele heren zijn veranderd in een soepel bewegend warmbloedig dier.
Op de omslag van de tweede bundel prijkt een bruid in wit en weelderige sluier. De foto lijkt een beeld bij Lieskes (neo-symbolistische) poëzie-opvatting: als een sluier verhult en onthult de poëtische taal de, voorlopig, onbereikbare bruid. Naast een aantal nogal cliché-matige formuleringen van de wens tot versluiering, wordt deze diverse malen daadwerkelijk - dat wil zeggen op talig niveau - gerealiseerd:
Jij bent het personage dat het lichaam
dat ik altijd weer verwacht en tussen
zie ik je snel en terwijl je je verkleedt,
met de te grote ring glzjdt langs het
De lange, zwak ritmische, zinnen worden tot lussen geregen middels een tweetal rijmen: de assonantie ‘geeft/verkleedt’ en het volle rijm ‘tussen/lussen’. Het gevolg is dat de jij in de zin min of meer zoek raakt en slechts terloops kan worden gadegeslagen, zoals de ik het zich wenst.
Op dergelijke momenten is Lieskes poëzie op zijn best, wanneer hij de taal los en ruim beschrijvend om de werkelijkheid drapeert. De invoering van een verhalend element (bijvoorbeeld in ‘Tuinen’) of een problematische relatie tussen ik en jij /zij (vooral in het begin van de bundel) gaat in de meeste gevallen ten koste van de zeggingskracht.
Meer dan de mensen voelen de dieren zich op hun gemak in de versluierende taal. Niet de dieren die door hun onmiddellijke ervaring van de werkelijkheid ‘de fluiters zijn van een gelukkig leven’ (‘Reigers’), maar dieren in hun aandoenlijkheid, eenzaamheid en tederheid. Lieske lijkt de taal daarbij nog een slag ruimer te willen nemen:
Had hem zijn nap omgehangen en zijn verse
oevers als schoolplaat enkele meters voor ogen
laten dansen. Nu zat hij los in zijn vel
en verloor af en toe zijn nog te grote voeten.
Bood een aanblik van wandelende
van bont, een voorhuid van schuivende kleuren.
De tweede zin lijkt mij nauwelijks meer voor interpretatie vatbaar. Is de taal daar uit de kooi van rationaliteit losgelaten? Het lijkt erop. Het verdere verloop van het gedicht wijst erop dat we dergelijke momenten dienen te koesteren, gevangen als we zijn in de wedloop van het leven. In de laatste (en mooiste) gedichten komen Lieskes belangrijkste thema's bij elkaar: de afbraak van het oude Den Haag en de aandoenlijke onbegrepen dieren. In het hedendaagse Den Haag is geen plaats meer voor de zwierigheid van dans, geen plaats voor franje, voor ‘de krullen van de fantasie’, voor de omslag van irrationaliteit, voor dieren. De poëzie, stelt het een-nalaatste gedicht, vormt een laatste wijkplaats. Maar wanneer de ikfiguur in het laatste gedicht onder de dreiging van een zondvloed, begeleid door een aandoenlijke stoet olifanten, door ‘tropisch Den Haag’ vaart, slinkt het tropische element zienderogen ten
Tomas Lieske.
koste van de kille ‘City’, en wordt de scheiding tussen mens en dier steeds duidelijker voelbaar. De ikfiguur voelt zich een moment tot de rol van Noach geroepen, maar weet er zich geen raad mee:
...Mijn boot trekt bang een spoor. Hoe moet ik als de laatste wolk barst droge plaatsen bieden aan de dieren? Hoe met hen leven, eten, de duisternis in gaan? Hoe de zee bevaren?
De catastrofe lijkt onomkeerbaar, mens en dier verliezen elkaar. Het visioen spat echter voortijdig uiteen. Niemand weet hoe het afloopt, maar de waarschuwing mag duidelijk zijn.
Koen Vergeer
tomas lieske, Een tijger onderweg, Querido, Amsterdam, 1989, 58 p.