| |
| |
| |
De beelden van Jan Calmeyn
Paul Huys
PAUL HUYS
werd geboren in 1933 te Deinze. Studeerde Germaanse filologie aan de R.U. Gent (1959). Is cultureel adviseur bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Schreef monografieën over Albert Servaes, Charles-René Callewaert, Victor Lorein, Oscar Colbrandt, Jos Verdegem, Frans Minnaert, Albert Saverijs, Enk de Kramer en Dees de Bruyne.
Adres: Drongenstationstraat 90, B-9810 Gent.
Als scheppend kunstenaar is Jan Calmeyn (o1942) een laatbloeier. We zouden eraan kunnen toevoegen: én een stilbloeier, maar dat woord bestaat niet. Laten we dus liever zeggen dat zijn kunst in stilte gedijt. Als mens is hij wat gesloten en ingekeerd, geen veelprater, maar in gezelschap is hij alert en attent. Eigenlijk ziet men hem zelden ergens. Hij ‘leraart’ (met toewijding en deskundigheid), maar voor de rest is hij het liefst in zijn atelier om te werken en laat de artistieke wereld voor wat die is. Als artiest is hij over z'n eigen werk nogal terughoudend: het moet voor zichzelf spreken en zal dat ook wel doen, meent hij. Hij stelt, bewust, zelden tentoon, zodat hij niet voortdurend in de belangstelling staat - dat laatste zou overigens niet bevorderlijk zijn voor een stille rijping zonder druk van buiten. Dit bescheiden op de achtergrond blijven, impliceert wel een vooralsnog beperkte bibliografie, die ten onrechte tot conclusies betreffende niveau of kwaliteit van het werk aanleiding zou kunnen geven. Jan Calmeyn vindt dat niet leuk, maar meent, schouderophalend, dat de tijd het wel zal uitwijzen.
In 1975 - hij was toen 33 jaar oud en al zeven jaar leraar aan het Hoger Instituut Sint-Lukas in Gent - werd hij laureaat van de provinciale prijs van Oost-Vlaanderen voor beeldhouwen. De drie kleine beeldjes in brons die hij had ingestuurd:‘Muis’, ‘Vogel’ en ‘Ramses II’, waren bijzonder homogeen en mooi van beeldopbouw, en van een imponerende monumentaliteit. Twee jaar eerder had hij in eigen atelier een overzicht van zijn werk laten zien: de kwaliteit ervan was opvallend, wat nu door die bekroning op het provinciale niveau officieel bekrachtigd werd.
In 1981 werd Jan Calmeyn, samen met Jan Dries, door het Vlaamse Cultuurministerie afgevaardigd naar de Triënnale voor kleine sculptuur in Boedapest. Daar waren precies honderd beeldhouwers uit heel Europa vertegenwoordigd; hij was een van de tien laureaten ex-oequo. Het leverde hem in Vlaanderen een paar persartikelen op, maar daar bleef het bij. Het heeft Jan Calmeyn verwonderd noch geërgerd (of misschien toch wel een beetje?): de tijd zou het wel uitwijzen...
| |
| |
Jan Calmeyn, ‘Paard en ruiter’, brons, 1977.
Binnenkort wordt de laatbloeier vijftig jaar, aanleiding om even achterom én in de toe komst te kijken.
Over zijn begintijd (de late jaren zestig) kunnen we kort zijn. Calmeyn probeerde vat te krijgen op de vormenwereld, om er zich op een eigentijdse en liefst persoonlijke wijze in uit te drukken. Hij had veel gezien - oud en nieuw in de hele kunstgeschiedenis - en probeerde een en ander te verwerken tot een eigen synthese. De pogingen lukten zelden helemaal, maar het leerproces was bijzonder nuttig. Hij werkte toen voornamelijk in boetseerklei; de beelden zelf werden gerealiseerd in polyester, dat vaak in een metaalkleur werd gepatineerd. Maar het materiaal zelf, met zijn beperkte bewerkingsmogelijkheden, beviel hem steeds minder.
En zo werd het dan, vanaf ongeveer 1973, nog uitsluitend brons, en wel in de verloren-was- | |
| |
techniek. Deze techniek legde hem voorlopig een beperking tot kleinere formaten op. De menselijke figuur bleef zijn voornaamste inspiratiebron. Lichaamshoudingen, ‘live’ of in foto vastgelegd, bieden een boeiende variatie aan uitdrukkingsmogelijkheden, van de klassieke tors tot en met de bijna totaal geabstraheerde vertolking. Maar zelfs daar waar verregaand geabstraheerd wordt, laat de beeldhouwer de band met de realiteit nooit helemaal los. Andere keren blijft Calmeyn dichter bij het inspirerende motief. Het blijft herkenbaar, maar het wordt getransponeerd tot een specifiek eigen vormenwereld, vaak ingekapseld, gemutileerd en getormenteerd, zodat er een bevreemdende werking van uitgaat. Zo wordt het beeld geladen met een sterke intensiteit in de plastische opbouw en het verkrijgt een suggestieve expressiekracht. Een tijdlang ging Jan Calmeyn zo ver in de afwerking dat de ruw-poreuze huid van het verloren-was-brons glad gepolitoerd werd; het resultaat was echter dat de materie aan authenticiteit en het beeld zelf aan intensiteit inboette. Hij heeft dat tijdig ingezien en laat sindsdien volop het licht inspelen op de bronzen beeldhuid in plaats van het licht als op een spiegel te laten weerkaatsen. Die wisselende speling van het licht is een belangrijk element voor het overzien en begrijpen van de grote ruimtelijke vormen, die de beeldstructuur dragen, en releveert tegelijk de vele subtiel aangebrachte details in de oppervlaktetextuur zelf. Het tactiele contact van de mensenhand die het beeld aftast, blijft voor een werk van Jan Calmeyn een wezenlijke factor.
We blijven nog even bij het werk van de late jaren zeventig. De getormenteerde beelden uit die periode, met hun soms dramatische overdrijving, hebben vaak iets opzettelijks. Naarmate echter de jaren vorderen, verdwijnt deze krampachtigheid geleidelijk. De thematiek van de gekwelde mens wordt meer ingehouden vertolkt, de natuurvormen worden iets minder gedefigureerd, worden eenvoudiger en zelfs iets gaver. Toch blijft Calmeyns wereld, ook nog tijdens de jaren tachtig, een wereld ‘in wankel evenwicht’. De mens die hij uitbeeldt, zelfs indien hij niet letterlijk gebonden is, blijft wezenlijk onvrij. Een beeld als ‘Paard en ruiter’ (1977) - een hoofdeloos mensenlijf, bijna vastgegroeid in de paarderug waarop het voorovergevallen neerligt - is typerend voor Calmeyns fundamentele visie ten aanzien van de menselijke gebondenheid.
Typisch voor Calmeyn - en hiermee zet zich een vormkenmerk door dat al vanaf de aanvang aanwezig was - is een opbouw die zich naar boven toe openvouwt. Als het ware op één been houdt de figuur zich in labiel evenwicht, alsof de maker de bedoeling heeft de grenzen van het (on-)evenwicht af te tasten. Is dit een symbool voor de menselijke situatie: de mens die stabiliteit zoekt, maar amper een steunpunt vindt? Die harmonie nastreeft, maar voortdurend door conflict bedreigd wordt?
Een drang naar loutering - inhoudelijk en formeel - lijkt wel symptomatisch voor de rijpere Jan Calmeyn. Opmerkelijk is wel, dat hij - als beeldbouwer - de figuratie geleidelijk als een knellende band gaat voelen. Het is alsof hij zich
Jan Calmeyn, ‘Deer Hunter’, hoogte 76 cm, brons, 1987.
| |
| |
weggeduwd voelt worden van de realiteit, die een rem gaat betekenen voor de vrije creatieve ontplooiing. De jongste tijd gebeurt het wel vaker dat een werk dat hij als een figuur heeft opgezet, haast vanzelf naar een abstracte beelding evolueert. Alsof er iets binnenin hem aan het werk is dat hem een andere weg opdrijft. Ook romanschrijvers kennen die gewaarwording dat hun personages zich a.h.w. zelfstandig gaan ontwikkelen, los van hun schepper die zijn wil niet langer kan opleggen.
Er zullen in het geval van Jan Calmeyn wel meer elementen tegelijk aan het werk zijn. Misschien bestaat er een zekere onwil om na zoveel jaren steeds maar binnen dezelfde beelding te blijven voortwerken. Of is er sprake van een geleidelijk gegroeide andere kijk op het plastische als autonome waarde, los van elke binding met de realiteit? Ver-beelding komt daarbij in de plaats van af-beelding, wat de weg opent naar de abstrahering (het zoeken naar de algemeenheid zelf achter de dingen). Daarbij wordt dan, paradoxalerwijze, duidelijk dat ook de abstractie (het aftasten van de dingen naar hun dieperliggende structuur) haar eigen vormentaal, haar eigen‘figuratie’ heeft, respectievelijk ontwikkelt.
Misschien krijgt Jan Calmeyn langzamerhand genoeg van de beperkingen die inherent zijn aan de bronstechniek volgens het verlorenwas-procédé met de als hinderlijk aangevoelde formaatbeperking? Hij droomt ervan in ijzer te gaan werken: het assembleren van plaatijzer in onbewerkte vorm en de integratie van afgedankte machineonderdelen en ander schrootmateriaal begint hem te boeien. Misschien zal het nog enige tijd duren voor Calmeyn echt ‘in-ijzerdenkt’ zoals hij nu al bijna twintig jaar, eerst in klei en daarna in was en brons denkt... Maar het combineren en het assembleren van ‘Gefundenes’ met ‘Erdachtes’ blijft een uitdaging voor z'n creativiteit. Hij voelt aan dat de ritmiek die uit de confrontatie van de diverse onderdelen van een assemblage voortvloeit, een element van geladenheid, van spanning uitmaakt.
Die lust om in ander materiaal dan het brons te gaan werken, is waarschijnlijk ook mede bepaald door wat hem aantrekt in het werk van enkele vooraanstaande beeldhouwers van onze tijd die met diverse materialen experimenteren; het impliceert mede een andere vormentaal. Geen enkele kunstenaar werkt in een vacuüm, ook Jan Calmeyn niet. De verworvenheden van het eigentijdse kunstgebeuren zijn hem niet onbekend; waar het hem past integreert hij die in z'n eigen werk, dat daardoor meeëvolueert. Wat dat betreft kan b.v. een andere materiaalkeuze de specifieke vormentaal beslissend beïnvloeden.
Opvallend intussen bij enkele recente sculpturen van Calmeyn is, dat ze - anders dan voorheen - het wankel evenwicht hebben overwonnen. Ze staan voortaan als ‘omgekeerd’, de zwaarste vormenmassa niet meer op een hoge smalle steunpijler in de lucht zwevend, maar stevig op een brede, of zelfs meervoudige basis. Is Calmeyn zelf misschien, in z'n groei als persoonlijkheid, intussen rustiger en stabieler geworden? En zekerder ook van z'n zekerheden als kunstenaar? De verdere evolutie in de komende jaren zal moeten uitwijzen of deze plotse en opvallende wijziging in Calmeyns artistieke opvattingen een echt keerpunt betekent, of slechts een bijsturing blijkt van wat al langer in het verborgene in hem aan het evolueren is. Trouwens, wie aandachtig bepaalde beelden van omstreeks 1970 bekijkt en de vormgeving ervan vergelijkt met de recentste ontwerpen (de meeste nog in was,
| |
| |
Jan Calmeyn, ‘Gasstofzuiger’, brons, hoogte 80 cm, 1990 (Foto Walter de Mulder).
Jan Calmeyn, ‘For Archie S.’, hoogte 34 cm, 1989.
d.w.z. nog niet in metaal omgezet!) zal moeten constateren, hoe ‘verwant’ ze ondanks hun verschillen eigenlijk zijn. Zou het kunnen dat Calmeyns ontwikkeling zich niet lineair, maar a.h.w. cirkelvormig aan het voltooien is, als kop en staart van een opgerolde slang? Terug naar het beginpunt? Alsof Calmeyn vanaf het begin intuïtief heeft geweten wat hij bereiken wilde, en daartoe bezit hij nu volop het begrijpend inzicht en de gerijpte mogelijkheden.
Het zou - in de context van een uitvoeriger en diepgaand artikel - een boeiende opgave zijn de plastische groei van het beeld door de diverse fasen van Calmeyns artistieke evolutie heen te kunnen illustreren aan de hand van een ruimere keuze aan afbeeldingen dan hier getoond kan worden. Er zou uit blijken hoe stevig Jan Calmeyns vormgeving aansluit bij de traditie van de dramatische, figuratieve bronssculptuur in haar waardevolste uitingen, en bij het onmiskenbare renouveau van de actuele beeldhouwkunst, die sedert enkele jaren (men denke b.v. aan de Italiaanse aanwezigheid op Middelheien in 1983) het beeld-als-beeld opnieuw een ruimere kans gunt. Het zou voldoende stof bieden voor een aanvullend artikel over Jan Calmeyn, waarin de recentste, nog volop in ontwikkeling zijnde evolutie wordt aangetoond en doorgelicht.
Wel blijft intussen nog - voor een vollediger en beter begrip van Jan Calmeyns oeuvre - een laatste beschouwing wenselijk, en die is van een totaal andere aard dan alles wat hier voorafging. Ze heeft nl. met het tekenwerk van dezelfde kunstenaar te maken. Dit aspect van z'n creativiteit is - voor het brede
| |
| |
publiek althans, dat niet het atelier maar alleen de tentoonstellingen bezoekt - volkomen onbekend. Ten onrechte. Dat ligt echter alleen aan de kunstenaar zelf, die deze tekeningen niet toont. In alle beknoptheid moet er hier toch iets over gezegd worden. De jaren door heeft een intense tekenarbeid de wording van Calmeyns sculpturenwereld begeleid, gesecondeerd. Er is een continue wisselwerking tussen de beide disciplines,
Jan Calmeyn, ‘For Steve L.’, hoogte 53 cm, 1989 (Foto Walter de Mulder).
Jan Calmeyn, tekening, houtskool, 44 × 47,8 cm, 1989.
zonder dat het een (de beelden) prioriteit zou hebben op het ander (het tekenwerk). De schetsboekjes, evengoed als de uitgewerkte tekeningen op groter formaat, zijn beslist geen voorstudies gedacht naar de beelden toe. Vaak zijn de tekeningen (al dan niet teruggaand naar, of variërend op schetsen naar de realiteit) een autonome creativiteit, een ‘aftasten van een idee’ en dat denkwerk kan in velerlei stadia verlopen. Maar ook als een beeld al volop in wording is, blijft het parallelle tekenwerk nog altijd doorgaan, en slaat het af en toe ook een andere richting in, wèg van het wordende beeld. En het tekenwerk van een dergelijke ideeënreeks wordt soms wel eens voortgezet, ook na de voltooiing van een beeld waarvan ze het concept gevolgd en begeleid heeft.
Ook de eigen specificiteit van de tekeningen wijst er duidelijk op dat ze niet als voorstudie, maar als zelfstandige kunstwerken gedacht zijn. Hun ‘picturale’ (op toonwaarden van wit-grijszwart afgestemde) verwerking wijst ontegensprekelijk in de richting van de autonome, nietfunctioneel bedoelde schepping. Daarop wijst ook de bewuste keuze van de drager: bij voorkeur tekent Calmeyn op grote vellen Japans etspapier dat een subtiele nuancering van de toonwaarden mogelijk maakt. Het zijn die recente houtskooltekeningen die het duidelijkst
| |
| |
vertolken hoezeer Jan Calmeyn - op de vooravond van zijn vijftigste verjaardag - aan een nieuw avontuur is begonnen. Hopelijk om zichzelf compleet terug te vinden in de volmaaktheid van een cirkel die zich aan het sluiten is, en die tegelijk ook alles wat totnogtoe tot stand is gekomen, mooi en hecht omsluit.
| |
Biografische gegevens
Jan Calmeyn is geboren te Sint-Niklaas op 25 januari 1942. Kunstopleiding in Gent aan het Hoger Instituut Sint-Lukas (1959-1965) en aan de Koninklijke Akademie voor Schone Kunsten in Antwerpen bij Leopold van Esbroeck (1966-1967). Studiereis (met werkbeurs van de Staat) naar Italië in 1980. Laureaat van de provinciale prijs voor beeldhouwkunst (1975). Eervolle vermelding met premie in de Mark Mackenprijs voor beeldhouwkunst (1979). Laureaat van de Triënnale voor kleine sculptuur in Boedapest (1981).
Leraar aan het Hoger Instituut Sint-Lukas in Gent sedert 1968. Individuele tentoonstellingen in Gent (Gal. Kaleidoskoop, 1968), Sint-Niklaas (eigen atelier, 1973), Hasselt (Kunstgal. Janine Dressers, 1978), Brussel (Centre Moscicki, 1982 en Gal. Amaryllis, 1984), Antwerpen (Gal. BBL, 1987) en Hasselt (Kunstgal. Janine Dressers, 1988). Kallohoekstraat 59, 2700 Sint-Niklaas. Tel. (03) 776 47 03.
| |
Bibliografie
g.n., De wereld van Jan Calmeyn, in: Het Volk (?), 8 december 1975. |
harold van de perre, Brons-skulpturen van Calmeyn, in: Wij, 5 maart 1981. |
johan de roey, Het wassen pantser van Calmeyn. Laureaat op de Triënnale voor kleine skulptuur in Boedapest, in: Knack, 8 juli 1981, pp. 42-43. |
harold van de perre, Jan Calmeyn bezweert het leven in brons, in De Standaard, 1 september 1981, p. 6. |
paul huys, Jan Calmeyn, of de menselijke gebondenheid, in: Kunstenaars in Vlaanderen vandaag, Tielt, Lannoo, 1982, pp. 60-61. |
|
|