De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden
De Franse Tijd (1794-1814) en de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) zijn de laatste twintig jaar weinig populair in de kringen van historici. Er verschijnen nauwelijks nog publikaties en doctorandi en licentiaatsstudenten verkiezen andere onderwerpen voor hun proefschriften. Er bestaan modes binnen het historisch bedrijf maar een afdoende verklaring voor dit fenomeen ken ik niet. Over de Oostenrijkse periode (1715-1794) en dus ook over onze opstand tegen keizer Jozef II wordt wel en steeds meer gepubliceerd. Maar door de geweldige kracht van de Franse bicentennaire propaganda werd in 1989 maar weinig over onze echte en eigen jaardag 1789, dus het uitbreken van de Brabantse Omwenteling, geschreven en nagedacht. Zodoende herdenken wij op een wonderlijke manier tijdens onze bicentennaire vieringen nu reeds de periode 1794-1814.
Het hier besproken boek, van de hand van vijf historici van de Leuvense school, behandelt dezelfde materie als de in 1989 verschenen catalogus van de grote tentoonstelling: ‘De Erfenis van de Franse Revolutie 1794-1814’. De toon van het Leuvense werk is niet zo triomfantelijk maar het werk behoort duidelijk tot de ‘revisionistische’ school.
Vooral de lucide inleiding en ‘duiding’ van Hugo Van de Voorde liegt er niet om: er wordt duidelijk geageerd tegen de marxistische historici die de Franse Revolutie ophemelden. Aan langzame evolutie wordt de voorkeur gegeven boven bloedige revoluties die dan dikwijls nog als resultaat hebben dat een stap achteruit wordt gezet. In dat stuk dat goed gedocumenteerd is over de Franse gebeurtenissen, maar minder over de toestanden in de Oostenrijkse Nederlanden, wordt zoals gebruikelijk de Brabantse Omwenteling onderschat. De auteur ziet het nationalistisch karakter van deze ‘bevrijdingsoorlog’ niet en beseft niet ten volle dat onze voorouders toen mentaal terugvielen op de grote revolutie van de zestiende eeuw en de strijd van de steden tegen de centraliserende vorsten in de veertiende en vijftiende eeuw. De ‘geprivilegeerden’ die de macht naar zich wilden toetrekken, waren dikwijls kleine ambachtslieden. Dit leidde o.a. in Gent in 1790 tot een volledig democratisch samengesteld stadsbestuur. De revolutie duurde overigens niet lang genoeg om de ware instelling en de toekomstplannen van de tijdgenoten te toetsen.
Ook Pierre Delsaerdt die over de politieke aspecten van de Franse overheersing schrijft, kleurt de Brabantse Omwenteling te conservatief in en moet zich voor de rest omwille van het gebrek aan nieuwe detailstudies beperken tot de traditionele visies over het Franse bestuur.
Steunend op zijn onuitgegeven proefschrift geeft L. Preneel een goed gedocumenteerd overzicht van de kerk in de revolutietijd. De visie van economisch historicus K. Veraghtert over het economisch leven is vernieuwend. M. D'Hoker schrijft in zijn stuk over het socioculturele leven vooral over onderwijs en nieuwe instellingen die zich het lot van armen, zieken en mensen aan de zelfkant van de maatschappij aantrokken. Wat ontbreekt, is een studie van een rechtshistoricus over de belangrijke juridische hervormingen. Ook in de bibliografie ontbreken een aantal kapitale studies waaronder enkele artikelen van L. Dhondt.
Dit voor een groot publiek geschreven Leuvense boek, is in ieder geval een goede maar ook geëngageerde samenvatting van een periode die funest was voor de culturele en menselijke ontplooiing van het Vlaamse volk. Toch werden in de Franse periode vooral op institutioneel en juridisch gebied mogelijkheden gecreëerd voor de Vlaamse emancipatie. Dit gebeurde pas vanaf het einde van de negentiende eeuw, na de eerste overwinningen van de Vlaamse Beweging en het socialisme, niet toevallig ook een geesteskind van de Franse Revolutie.
Yvan Vanden Berghe
hugo van de voorde e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore, De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Davidsfonds Leuven, 1989, 278 p.