Gedenkschriften van K.L. Bergmaren
Als ik mij de lessen literatuur uit het atheneum nog goed herinner (en dat doe ik), bleef er maar één 19de-eeuws auteur uit ons taalgebied overeind: Tony Bergmaan met zijn Ernest Stans. De Gedenkschriften, hier ter bespreking, werden door Tony's vader aan het eind van zijn leven geschreven. Ze verschenen eerst in het Nederlandsch Museum, daarna werden ze door Paul Fredericq en Gustaaf Segers in een bundel samengebracht (1895).
Ik heb werkelijk genoten van de lectuur! Boeiend van inhoud, modern van stijl, eeuwig van geest.
In een nawoord, dat beter vooraf gelezen kan worden, heeft Michel Oukhow sober de auteur en zijn Gedenkschriften gesitueerd. Met die kennis gewapend kan de lectuur beginnen. Het zijn niet echt memoires in de bekende politieke zin, maar het is een reeks reflectieve opstellen, waarin een ordelijke, chronologische opbouw afwezig is. Bergmaren werkt eerder met associaties, met ‘excursussen’. Het gaat ook niet enkel om zijn eigen verleden. Een deel van de tekst is gewijd aan zijn vader, die zelf in 1772 in het hertogdom Nassau was geboren. Vanuit zijn bewondering voor deze vaderfiguur begreep Bergmaren zeer goed hoe zijn eigen leven, ideologie, hoop en verwachtingen, ook op hoge leeftijd (1805-1893), door hem waren bepaald. Deze laatste was als officier in dienst van Stadhouder Willem V getreden en na diens nederlaag tegen de Fransen in 1794 verplicht zich te Lier te vestigen. Met de politieke regimes die de Franse Revolutie vervalsten (b.v. Napoleon), voelde hij zich ongelukkig. Wat een feest dus wanneer het Koninkrijk der Nederlanden wordt gesticht. Hij is een onvoorwaardelijk trouw Orangist, die na 1830 Lier verlaat om zich te Amersfoort te vestigen en er te sterven.
George Karel Lodewijk, onze auteur, werd in 1805 geboren. Hij groeit op in het burgerlijke milieu van Lier, dat economisch profiteert van de vereniging met het Noorden (cf. Lis & Soly, Een groot bedrijf in een kleine stad, 1987). Huiselijkheid, intellectualisme en trouw aan Oranje kenmerken de sfeer thuis. Uit zijn eigen jonge jaren herinnert Bergmaren zich blijkbaar niet zoveel, tenzij dan de bladzijden die hij aan Jan Frans Willems wijdt, een vriend des huizes die Bergmaren als een broer beschouwde.
We zien dan Bergmaren het huis uitgaan, zijn humaniora doen in Mechelen en vervolgens rechten studeren aan de pas opgerichte universiteit te Gent. Na zijn studies vestigt hij zich te Lier als moeilijk op dreef komend advocaat. Kort daarop breekt de Belgische Revolutie uit, gevolgd door de ballingschap van haast al zijn verwanten. Verder gaat zijn verhaal niet. 1832 - de val van de citadel van Antwerpen - is de laatste datum.
Deze greep uit de inhoud geeft helemaal niet weer, wat het boek biedt. Ik geloof dat elke lezer er andere aspecten van zal appreciëren en er eigen herkenningspunten in zal vinden. Zelf genoot ik van de bladzijden over zijn studietijd te Gent, de eerste professoren, het examensysteem, het studentenleven en de eeuwige amoureuze problemen van de eeuwige student.
Ik genoot van de versmelting van de grote geschiedenis met de kleine: de Revoluties (nooit waren er zoveel regimewisselingen als op het eind van de 18de en het begin van de 19de eeuw) en hoe dat in een stadje en in een familie wordt ervaren. Hoe de geachte familie in 1830 gemeden wordt en hun huis bijna geplunderd omdat ze de Belgische cocarde niet dragen. Ik genoot van de grote tegenstellingen tussen internationalisme en oogkleppenmentaliteit: de familie van Duitse oorsprong, met een uitstekende kennis van verschillende talen en een ruime kijk, was onvoorwaardelijk gehecht aan de moedertaal in de meest keurige vorm. Aan de andere kant: de verfransing en de verbeulemansing; de vrijheid van de geest tegenover het obscurantisme dat hij de Kerk toeschrijft. Zij is - volgens Bergmaren op hoge leeftijd - het brein achter de opstand, die de nogal naïeve liberalen in de oppositie tegen Willem I had meegesleurd. Nogmaals, een oneindig aantal aspecten, die boeien en waarbij enige kennis van de historische evenementen van de tijd volstrekt overbodig is. Wie ze wel kent, zal hier de verschillen opmerken tussen de individuele beeldvorming en de officiële, legitimistische kijk van de nationale geschiedenis.
Wat Bergmaren zo leesbaar maakt, net als Tony's Ernest Staas, is de stijl. Volgens Oukhow zou er niets aan veranderd zijn door Fredericq en Segers; hijzelf paste enkel de spelling aan. Die stijl is zo actueel, zo fris - en de auteur was 85 toen hij dit schreef! - dat de tekst als het ware nu kon zijn geschreven.
Een absolute aanrader, dit boek!
Ludo Milis
george k.l. bergmann, Gedenkschriften Houtekiet, Antwerpen 1988, 164 p. (met nawoord door M. Oukhow).