quim dat in oktober '88 te Brussel werd georganiseerd op initiatief van prof. Witte. Zij wist toen voor dit verf aardagscolloquim voor vijfentwintig jaar Hertoginnedal de medewerking te krijgen van het CRISP, het overbekende franstalige onderzoekscentrum voor politieke, sociale en andere problemen. Op die manier kreeg het gebeuren én de daaruit voortvloeiende en nu gepubliceerde boeken een nog grotere geloofwaardigheid.
Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn de drie boekdelen, samen ruim 900 bladzijden voor zo'n kleine veertig bijdragen van even zoveel auteurs over even zoveel onderwerpen stuk voor stuk in detail te presenteren en te beoordelen. In het eerste en ook meest lijvige deel van de wetenschappelijke trilogie komt hoofdzakelijk de politieke geschiedenis aan bod. De eerste-minister kan misschien enkele exemplaren van dit deel ter beschikking stellen van zijn mede-regeringsleden die hier onkundig van zijn. Hertoginnedal '63 wordt hierin goed gesitueerd als een zoveelste schakel in die toen al lange geschiedenis van taalwetten en discussies over Brussel. Een tweede luik vormt een reeks bijdragen waarin opeenvolgend het Brusselse doen (en laten) van de drie Vlaamse Cultuurfondsen en de Vlaamse én Franstalige politieke strategie rond het probleem Brussel meestal opvallend grondig worden onderzocht. Het eigenlijke Hertoginnedal-conclaaf komt daarbij maar terloops aan bod, wat evenwel geen afbreuk doet aan de waarde van het globale pakket aangeboden lectuur. Zelfs bij een niet al te grondige studie moet men vaststellen dat het meestal om goed uitgediepte bijdragen gaat en ervaart men met stijgende verbazing hoe het Belgische politieke landschap in de afgelopen kwart-eeuw grondig werd herschapen, zeg maar door elkaar gehaald, hoe de Vlaams/Brussel (en omgekeerd) verhouding zich moeizaam ontwikkelde, maar ook en dat is wellicht de meest opvallende vaststelling, hoe de nu doorgebroken driedeling van het ‘andere’ België toen al onderhuids duidelijk merkbaar werd. Concrete aanwijzingen hiervoor zijn niet meteen te geven, het is een leesindruk die groeit naarmate de bladzijden vorderen. Het eerste boekdeel is zonder twijfel een evenwichtige wetenschappelijke aanwinst voor de kennis van het na-oorlogse politieke gebeuren in dit land.
Een en ander wordt in de eerste bijdragen van de tweede bundel verder uitgediept met een zeer goede synthese over een kwart-eeuw toepassing van de taalwetten, door prof. Witte zelf. Eén merkwaardige zin uit haar zeer kritische maar volkomen terechte conclusie: ‘Dat alles (d.i. de manke manier waarop de Hertoginnedalwetten tot stand kwamen), biedt de Franstaligen, de mogelijkheid om onprecieze formuleringen, slordige vertalingen, onvolledigheden en lacunes in de wetten van 1963 maximaal te exploiteren.’ (p.30) Een constatering die nadien nog vaak gedaan werd bij weer een nieuwe aflevering Hertoginnedalletjes. Nog een andere boeiende bijdrage in dit tweede boek is ook weer een sterk uitgediepte én kritische beoordeling van de werking van NCC en FCC, de twee inmiddels door de nieuwste staatshervorming opgeslorpte Brusselse cultuurcommissies. Op basis van wat hier werd neergepend, kan er best iemand belast worden met een volledig en zo mogelijk definitieve studie van deze twee Brusselse instellingen.
Enkele sociologische bijdragen vormen de overgang naar het derde boekdeel, waar vooral aandacht wordt besteed aan wat met een erg geleerd woord het sociolinguistische aspect van het Brusselse dossier wordt genoemd, de meer sociale en zuiver taalkundige kanten van de Brusselse ontwikkeling. Nogal euforisch geven sommige bijdragen de indruk, poneren dat zelfs als een wetenschappelijke constatering dat Brussel sinds Hertoginnedal zich meer en meer ontwikkelde tot een tweetalige stad. Wie dag aan dag de Brusselse werkelijkheid beleeft, heeft behoorlijk wat moeite met deze stelling. Volgens het wetenschappelijk boekje zal één en ander wellicht kloppen: het dagelijks taalleven in Brussel bewijst dat dit niet zo is. Zelfs de meest verkrampte flamingant moet toegeven dat er in de hoofdstad in de afgelopen vijfentwintig jaar ongetwijfeld een ander taal-sfeer groeide, maar dat is nog lang geen tweetalig Brussel.
Dit is trouwens één van de weinige bijdragen in dit toch wel erg omvangrijke pakket waar de auteurs wat té lichtvoetig tot té scherp geformuleerde conclusies komen.
De drie boeken over Hertoginnedal vormen een sterke afronding van het eerste dozijn boeken over Brussel in de reeks ‘Taal en Sociale Integratie’ van het Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek naar Brusselse Toestanden, een initiatief van professor Witte. Het Centrum vierde met dit colloquium zijn tienjarig bestaan.
De eerste reeks bijdragen verscheen in 1985. Een centrum in stand houden én de publikatie van een reeks boeken kunnen doorzetten, dat verdient op zichzelf al een sterk applaus. Zeker in een tijd waar de universiteiten niet ten onrechte klagen over te weinig middelen.
Marc Platel
Het probleem Brussel sinds Hertoginnedal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20-21 oktober 1988, VUB-press, Brussel, 1989, 3 delen, 504 p., 206 p. en 216 p.