ook wel een beetje op de betekenis. Woordgeschiedenis gebaseerd op taalvergelijking, ingebed in de 19de-eeuwse historische taalkunde.
Deze inbedding in de 19de-eeuwse historische taalkunde is verantwoordelijk voor twee belangrijke beperkingen van de etymologie als woordgeschiedenis. In de eerste plaats de bijna exclusieve aandacht voor woorden of stammen die al van de vroegst traceerbare tijden af tot de taal behoren. Leenwoorden, geen onbelangrijk deel van elke woordenschat, komen er altijd bekaaid van af; in het gunstigste geval wordt verwezen naar de etymologische woordenboeken van de taal van ontlening.
Hiermee hangt de tweede beperking samen: de eenzijdige belangstelling voor de oudste periodes waarover documenten voorhanden zijn of waarover redelijkerwijs te speculeren valt. De laatste 600 of 800 jaar schijnen voor etymologen nauwelijks interessant. Het vak etymologie heeft zo een eigen inhoud gekregen, en hoewel men de afwezigheid van een historisch woordenboek van het Nederlands kan betreuren, men mag dat niet de etymologen verwijten.
De belangstelling van de leek is meestal heel anders dan die van de vakman (of -vrouw)-etymoloog. Niet de Indo-europese wortel of de parallel met het Perzisch of Oud-IJslands trekt hem. Hij formuleert zijn vraag als: ‘Waar komen onze woorden vandaan?’ maar zo ver kan de etymoloog niet teruggaan; en wat de leek meestal feitelijk weten wil, betreft betrekkelijk recente woordgeschiedenis en ook daar beweegt de etymoloog zich meestal niet. Een etymologisch woordenboek voor een breed publiek is een hachelijke onderneming.
Het Etymologisch Woordenboek van Van Dale, samengesteld door P.A.F, van Veen, geschreven voor niettaalkundigen, lijkt me om verschillende redenen een mislukt boek. Het laat zich door zijn populariserende aanpak niet vergelijken met de bestaande werken van Frank/Van Wijk/Van Haeringen en De Vries en een vergelijking met het Prisma Etymologisch Woordenboek van De Vries/De Tollenaere valt zeer in het nadeel uit van Van Veen.
Weliswaar heeft Van Veens nieuwe Etymologisch Woordenboek een veel grotere omvang maar dat lijkt me in dit geval geen winst. In de Prisma-pocket worden eigenlijk alleen die woorden behandeld waarover de auteurs iets interessants te zeggen hebben, terwijl Van Veen de dikke Van Dale genomen heeft en in principe elk woord behandelt (samenstellingen en afleidingen niet meegerekend). Het gevolg is enorme toename van trefwoor den als ebaucheren, ebenist, ebolakoorts, eboniet, ebullioscoop, eburine, ecade, écaillé, ecarté, enz., enz., waarover vervolgens nauwelijks iets interessants te melden is. Het meerdere bestaat bijna geheel uit geleerde vaktermen. Het is nog maar de vraag of de gemiddelde gebruiker daarmee een dienst bewezen is.
Het tweede wat bij vergelijking opvalt, is dat bij de wèl behandelde woorden de Prisma-pocket dikwijls interessanter is. Zo wordt daar bijvoorbeeld verteld dat het woord echo voor het eerst in 1599 is aangetroffen en ebbehout voor het eerst in 1579. En dat ebbehout in een bijbelvertaling van 1526 nog zo onbekend was, dat het uit het Duits werd overgenomen als hevenhout. Hoewel het nieuwe Van Dale etymologisch woordenboek aantoonbaar veel heeft overgeschreven uit de Prisma-pocket, zijn dikwijls interessante gegevens weggelaten.
Het derde wat opvalt is de grotere voorzichtigheid van de Prisma-pocket. Van Veen kent weinig twijfel, terwijl we bij De Vries en De Tollenaere vaak kunnen lezen dat de herkomst van een woord niet zo zeker is. In al zijn beknoptheid heeft de Prismapocket beslist meer niveau.
Etymologie is een vak, en met sprokkelen en overschrijven komt men er niet. En wie tegemoet wil komen aan de belangstelling van een groot publiek, zal een ander boek moeten schrijven. Daar was ruimte voor geweest maar men heeft de kans niet aangegrepen.