Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 451]
| |
in het dunbevolkte noordwesten van Beieren. Van een rijk kerkelijk en cultureel verleden getuigen vandaag nog talrijke middeleeuwse kerken - daaronder twee romaanse kathedralen - de ‘Festung Marienberg’ en de beroemde ‘Residenz’, het voormalige bisschoppelijke paleis. Daarvan getuigt ook de universiteit van Würzburg, één van de oudste van Duitsland, voor het eerst gesticht in 1402, ten onder gegaan en in 1582 opnieuw gesticht door bisschop Julius Echter. Het oude renaissancecomplex - daartoe behoort ook de universiteitskerk, die nu als aula dient - beherbergt nog steeds universitaire instituten. Aan deze universiteit, het geestelijk centrum van de Beierse provincie Unterfranken, waarvan Würzburg de hoofdstad is, studeren op het ogenblik 18000 studenten. Het Nederlands lectoraat alhier bestaat sinds 1966. Initiator was de germanist prof. Kurt Ruth, vooraanstaand deskundige op het gebied van de Middelhoogduitse (Mhd.) en ook de Middelnederlandse literatuur. Vooral ook de Mndl. mystiek en het laatmiddeleeuwse geestelijk proza hadden zijn intense belangstelling. Ofschoon er steeds ook taalverwervingsprogramma's werden aangeboden - elk semester nemen zo'n 30 studenten deel aan de taalcursussen - wilde Ruh toch van het begin af aan een neerlandistische en integratieva aanpak, d.w.z. de betreffende colleges waren steeds ook een geïntegreerd bestanddeel van de germanistische opleiding. | |
Middelnederlandse taal en literatuurHet werkcollege ‘Middelnederlandse literatuur’ verwierf in 1968 de status van een z.g. ‘Lektiirekurs’. De deelname aan één ‘Lektürekurs’ - er werden er steeds drie aangeboden - was in die tijd verplicht. Geïnteresseerde studenten konden dus nu het Mndl. college bezoeken i.p.v. het Mhd. college. Door structurele veranderingen binnen de Duitse germanistiek in de jaren zeventig - er ontstonden nieuwe afdelingen: Duitse taalkunde en didactiek; tegelijk werd er gestreefd naar verkorting van de studieduur - raakte de mediëvistiek in een crisis. Eerst werd het college Gotisch opgeofferd, daarna de inleiding in de taalgeschiedenis van het Duits. Een paar jaar later verloren het Oudhoogduits werkcollege en tenslotte ook de ‘Lektürekurs’ hun status van verplicht college. Van een serieuze opleiding tot mediëvist kan sindsdien niet meer worden gesproken. Het Middelnederlands ondervond de negatieve gevolgen hiervan aan den lijve. De belangstelling daalde echter tot het nulpunt, toen in 1982 in Beieren ook voor germanisten een centrale ‘Zwischenprüfung’ werd ingevoerd. De opleiding nam daardoor dermate schoolse vormen aan, dat ook de geïnteresseerde student zich de luxe van een college Middelnederlands niet meer kon veroorloven. Om aan deze situatie het hoofd te bieden - voor mij persoonlijk luidde het alternatief: stoppen of aanpassen - ben ik begonnen me te beperken tot de behandeling van stoffen, die zowel in de Mhd. als in de Mndl. literatuur zijn bewerkt, zoals het Rolandslied, Karel ende Elegast, Brandaen, Perchevael, Lancelot, de Reynaert, Floris en de Blancefloer, Elckerlijc e.a. Zo ontstond een nieuw, comparatistisch college, dat als ‘Mittelseminar’ (niet verplicht) na het verplichte ‘Proseminar’ Middelhoogduits aan de mediëvistische opleiding werd toegevoegd. Dit college wordt eenmaal per twee jaar gegeven voor ± vijf deelnemers. Het dieptepunt lijkt hiermee overwonnen. Een andere mogelijkheid, Mndl. literatuur voor te stellen en te behandelen, biedt Ruh's opvolger in de mediëvistiek, prof. H. Brunner, die in zijn colleges over verschillende perioden, genres en aspecten van de Mhd. literatuur graag ook de Mndl. literatuur betrekt en daarbij het liefst de Nederlands-docent zelf aan het woord laat. Die neemt de gelegenheid waar om voor een groot publiek het volstrekt eigen karakter van de Mndl. taal en letterkunde duidelijk te maken. Het Mndl.-Mhd. werkcollege dwingt de docent, de duitstalige deelnemers de beginselen van het Mndl. bij te brengen. Gedurende de eerste weken van het semester wordt de Mndl. tekst intensief gelezen, en wel contrastief tegenover het Duits. Alle deelnemers hebben een redelijke kennis van het Mhd. en van de belangrijkste taalhistorische veranderingen in het Duits. Ze kunnen daarmee de fonologie en de morfologie van het Middelnederlands sneller begrijpen, maar ook talrijke woorden. | |
TaalkundeVanuit de contrastieve behandeling van het Middelnederlands ben ik er een aantal jaren geleden toe overgegaan ook het moderne Nederlands in een werkcollege ‘Kontrastivgrammatik Niederländisch-Deutsch’ te behandelen. Dit geschiedt op het ogenblik elk tweede semester voor ongeveer tien deelnemers. Ook dit college geldt als ‘Mittelseminar’, maar nu in de afdeling Duitse Taalkunde. Het gaat hier zowel om taalhistorische verschijnselen (klankverschuiving, mono- en diftongering, allerlei ‘Ingvaeoonse’ eigenschappen van het Nederlands enz.) als om een synchronische vergelijking (aan de hand van een tekstcorpus) van de fonologische morfologische en syntactische systemen en van woordvormingsprocedures in beide talen. Dit college wordt bezocht door germanisten en anglisten met, maar ook zonder enige voorkennis van het Nederlands. De laatsten zijn niet de slechtsten. Ze brengen vaak heel wat linguistische belangstelling en ook competentie mee. Ze willen het gewoon weten en hebben daarom ook weinig moeite met het voor hen vreemde Nederlands. | |
[pagina 452]
| |
Moderne literatuurEen belangstelling a priori voor de Nederlandse letterkunde bestaat er in het Duitse taalgebied niet. De geringe ervaring, die ik in conversatielessen heb opgedaan met de comparatistische behandeling van moderne Nederlandse en Duitse literatuur, toont aan, dat de aanpak hiervan eerder slaagt vanuit een vergelijking van onderwerpen en motieven dan vanuit een confrontatie van auteurs. Voor onderwerpen als ‘de Tweede Wereldoorlog’, ‘de rol van de vrouw in de literatuur’ (Tessa de Loo: De meisjes van de suikerwerkfabriek) en zelfs voor een bij uitstek Hollands thema als ‘de neerslag van een streng christelijke levensbeschouwing in de literatuur’ tonen Duitse lezers veel belangstelling. Vaak komen ze zelf al met vergelijkbare duitstalige auteurs voor de dag. | |
Interdisciplinaire activiteitenNaast de taalverwerving en de boven beschreven integratieva samenwerking met de Duitse filologie staan er op de agenda van de lector Nederlands ook wel eens interdisciplinaire activiteiten samen met niet direct naast de deur liggende vakgebieden zoals Oudfrans, kunstgeschiedenis en zelfs theologie. | |
StudentenuitwisselingSinds meer dan een jaar bestaat er een uitwisseling van Würzburgse studenten Nederlands en germanisten van de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 1988 namen in totaal vijftien studenten aan deze uitwisseling deel. De universiteit Würzburg is ook aangesloten bij het pas opgerichte Erasmus-netwerk ‘Nederlands in Europa’. | |
‘Zertifikat Niederlandistik’Op het ogenblik wordt er hier gewerkt aan de invoering van ‘Zertifikat Niederlandistik’, dat verkregen kan worden na twee jaar studie. Behalve in taalverwerving wordt de kandidaat geëxamineerd in Nederlandse en Vlaamse cultuur (geschiedenis, kunstgeschiedenis, geografie, staat en samenleving) en in vergelijkende literatuur of contrastieve grammatica. De bedoeling is enerzijds, de student te motiveren, zich na of naast de taalverwerving met neerlandistiek en de Nederlandse cultuur bezig te houden, anderzijds, de verschillende neerlandistische activiteiten te bundelen en de student te belonen met dit kroontje op het werk. | |
Eénmansneerlandistiek en integratie in de germanistiekNeerlandistiek wordt in Würzburg dus bedreven in het kader van een z.g. éénmansdocentschap. Dit is in het Duitse taalgebied de meest voorkomende organisatievorm van universitaire neerlandistiek. In de Bondsrepubliek wordt Nederlands rasp. neerlandistiek gedoceerd aan 26 universiteiten. Buiten de Bondsrepubliek zijn er in het Duitse taalgebied nog vijf universiteiten met een Nederlands docentschap: Zürich, Basel, Wenen, Leipzig en Oost-Berlijn. Leerstoelen Nederlands zijn er aan vier universiteiten: Keulen, Munster, Oldenburg en West-Berlijn. Alleen hier kunnen studenten tot leraar Nederlands worden opgeleid en alleen hier is de neerlandistiek dus een (min of meer) volwaardige academische discipline. Daarnaast bieden de universiteiten van Heidelberg en Mainz een opleiding tot vertaler (tolk). De overige 20 vertegenwoordigingen zijn éénmansdocentschappen, daarvan 12 met vaste banen (meestal lektoraten), 8 alleen in het kader van een leeropdracht. De 20 éénmansdocentschappen kunnen de studenten geen eigen beroepsopleiding aanbieden. Daaraan is in de regel ook geen behoefte. In heel Midden-en Zuid-Duitsland is er niet één school, waar Nederlands wordt onderwezen. Wie echter alleen let op het aspect beroepsopleiding, gaat voorbij aan de culturele en wetenschappelijke functies van de extramurale neerlandistiek. De éénmansdocentschappen zijn buitenposten van de Nederlandse en Vlaamse cultuur en ook van de neerlandistiek. Een integratie in de germanistiek - zoals hierboven beschreven - biedt een zeer goede mogelijkheid, onze taal, literatuur en cultuur ook buiten de leerstoelen en verder weg van onze grenzen aan een veel groter | |
[pagina 453]
| |
publiek en op een veel gefundeerdere wijze dan tot nu toe mogelijk was aan te bieden. Een zo begrepen integratie betekent daarom geenszins een annexatie van de neerlandistiek door de germanistiek, maar integendeel eindelijk een reële mogelijkheid, om in de Duitstalige germanistische wereld het geheel eigen karakter van de Nederlandse taal en letteren duidelijk te maken en op deze wijze nog altijd bestaande vooroordelen te helpen verdwijnen. Aan universiteiten, waar de neerlandistiek al in meerdere of mindere mate geïntegreerd kon worden - zo b.v. in Marburg, München en Würzburg - is dit het aanzien van de Neerlandistiek, maar ook van het docentschap alleen maar ten goede gekomen. Van de andere kant biedt deze integratie ook aan de duitstalige germanisten nieuwe mogelijkheden. Een werkelijk gefundeerd bewustzijn van de eigen taal is pas mogelijk, wanneer men haar niet alleen van binnen uit analytisch, maar ook van buiten af vergelijkend benadert. Voor Duitse germanisten is de vergelijking met het verwante Nederlands een uitstekende mogelijkheid, om zich van de eigenheden van het Duits, die zich aan de native speaker vaak als vanzelfsprekendheden voordoen, veel meer bewust te worden. Daarnaast neemt het Nederlands zozeer een middenpositie in tussen het Duits en het Engels, dat het voor Duitse anglisten vanzelfsprekend moest zijn, de studie van het Nederlands in de anglistische te integreren. Van de andere kant is het comparatistisch aspect in de universitaire literatuurstudie al lang algemeen erkend. Ook de Nederlandse literatuur - al dan niet in vertaling - kan zo van voordeel worden voor de literatuurstudent. Wat de middeleeuwen betreft zijn zulke colleges zelfs een noodzakelijke verrijking voor de germanist, omdat de Middelnederlandse letterkunde in zoveel gevallen de Middelhoogduitse heeft beïnvloed. | |
Verwachtingen t.a.v. de docentElke docent, of hij nu een neerlandistische of een germanistische opleiding heeft gehad, is in staat, eenvoudige vergelijkende werkcolleges Nederlands-Duitse eventueel Engelse) grammatica te houden. Het komt er in hoofdzaak op neer, in de behandeling van een bepaald onderdeel van de Nederlandse fonologie, morfologie, woordvorming of syntaxis het Duits (en eventueel het Engels) te betrekken. Alleen al een werkelijk zien van gelijkheid, verwantschap of verschil bevordert het grammaticaal bewustzijn van beide talen. Voor een specialistischere opzet bestaat er ook reeds enige literatuur om dergelijke taalvergelijkingen voor te bereiden. Dit geldt ook voor vergelijkingen op het gebied van de woordenschat en de taalgeschiedenis van beide talen. Sinds C.B. van Haeringens contrastieve behandeling van het Nederlands tussen Duits en Engels (Den Haag 1955) is de belangstelling voor contrastieve studie van het Nederlands en het Duits flink toegenomen. Het geven van vergelijkende literatuurcolleges verlangt van de docent Neerlandistiek natuurlijk een behoorlijke kennis van de Duitse literatuur en eventueel ook van het Middelhoogduits. Natuurlijk zal een docent, die er helemaal alleen voor staat, nauwelijks het hele spectrum van de neerlandistiek adequaat kunnen representeren. Hij zal altijd zijn wetenschappelijke specialiteit en voorkeur hebben, wat tot bepaalde accenten in zijn lessen zal leiden. Lectoren, die echter geen van de hier liggende mogelijkheden realiseren, zien hun lectoraat op de duur vanzelf verworden tot een taalverwervingslectoraat, waar linguistische en literatuurwetenschappelijke aspecten alleen maar als versiering van de taalcursus fungeren. Aan de Duitse universiteiten kan de éénmansneerlandistiek alleen overleven, als de taalverwerving niet het laatste, maar slechts het eerste woord heeft, d.w.z. als ze wordt gezien als de belangrijkste voorwaarde voor de behandeling van taalkundige, literaire en algemene aspecten van de Nederlandse cultuur. Van docenten, die Nederlands doceren in het kader van een leeropdracht en die daarnaast een hoofdberoep hebben, kan normalerwijze niet worden verwacht, dat ze buiten de taalverwerving nog aan iets anders toekomen. Aan de overige docenten - meestal lectoren - worden dus hoge eisen gesteld. Het werk van zulke docenten is niet te vergelijken met dat van een lector Frans of Engels, die zijn energie in de regel uitsluitend kan of moet richten op de taalverwerving. De docent Nederlands, die een integratieva aanpak zoekt, zal in zijn taak moeten groeien en is pas na enkele jaren zover, dat hij ze naar behoren kan vervullen. Arbeidscontracten van drie tot vijf jaar zijn hier uit den boze. Ze zijn een handicap voor de ontwikkeling van de neerlandistiek extra muros. Het mag er bij de éénmansneerlandistiek niet om gaan, steeds na een paar jaar een ‘verse’ native speaker uit het moederland te halen. Een integratieva neerlandistiek vereist continuïteit. In dit verband moge men bedenken: voor het geven van contrastief en comparatistisch onderwijs is een nederlandstalige germanist met kennis van de Nederlandse taalkunde en literatuur zeker zo geschikt als een neerlandicus met kennis van de Duitse taal en letteren. En nagedacht moet ook gaan worden over het steeds toenemend aantal duitstalige neerlandici, die vaak genoeg tevens hoofdvakgermanisten zijn en vandaar aan heel hoge eisen voldoen. | |
‘Voorzetten’ voor een beleid m.b.t. de éénmansneerlandistiekOm te komen tot meer integratie van de éénmansneerlandistiek in de germanistiek is het in de | |
[pagina 454]
| |
eerste plaats nodig, germanistische hoogleraren te overtuigen van het nut van zo'n integratie voor hun studenten. Professoren van verschillende universiteiten, met wie ik hierover contact heb gehad, zijn bereid, contrastieve en comparatische NederlandsDuitse werkcolleges als alternatieven aan de germanistische opleiding toe te voegen. Men mag ervan uitgaan, dat ook de meeste andere germanisten zich niet zo onlogisch zullen gedragen, dat ze enerzijds wel een Nederlands lectoraat in hun instituut beherbergen, anderzijds niet van de hiermee verbonden gelegenheid tot verbreding van de studiebasis en verdieping van de inzichten van hun studenten gebruik willen maken. Alleen, ze moeten op de hier liggende mogelijkheden worden gewezen. En dit is in eerste instantie de taak van de lector Nederlands ter plaatse. Om nu de individuele activiteiten van verschillende lectoren in deze richting te ondersteunen en te coordineren, en zo te komen tot een structurele verbetering van de status van de neerlandistiek in het Duitse taalgebied is de hulp van de Nederlandse Taalunie dringend noodzakelijk: 1. De Taalunie moet het gesprek met de verantwoordelijke ministeries in Bonn en in de deelstaten en met de ‘Westdeutsche Rektorenkonferenz’ over de status van de neerlandistiek en de bijzondere positie van de lector Nederlands binnen de germanistiek op gang brengen. Nodig is ook een initiatief van de Taalunie om de status van de Nederlandse taalverwerving aan Duitse universiteiten te verhogen: zoals romanisten verplicht zijn, naast het Frans minstens twee semesters lang een andere, secundaire romaanse taal te leren, zouden germanisten en anglisten verplicht moeten worden een secundaire germaanse taal (Nederlands of een Scandinavische taal) te verwerven. Zeer effectief zou hier een inleiding in het Nederlands speciaal voor germanisten en anglisten kunnen zijn. 2. De Taalunie moet bijscholingsactiviteiten voor de betrokken docenten aanbieden of mogelijk maken. Ik denk aan een cursus zoals de jaarlijkse docentencursus in Amsterdam, maar dan voor docenten, die contrastief en/of comparatistisch willen werken. Ik denk ook aan wetenschappelijke bijeenkomsten zoals die in 1986 in Zi rich, waar een zeer vruchtbare wetenschappelijke uitwisseling tussen docenten plaatsvond. Een restrictief beleid van de Taalunie t.o.v. de éénmansneerlandistiek, het reduceren of terugtrekken van de steun aan de éénmansdocentschappen zal bij de Duitse universiteiten en ministeries onvermijdelijk leiden tot een houding van: als de Nederlanden zelf geen belangstelling hebben voor deze docentschappen, waarom zouden wij die dan wel hebben! D.w.z. deze docentschappen zijn dan pas echt in gevaar. Inderdaad, de relatief geringe materiële, morele en diplomatieke steun uit de moederlanden heeft in de Bondsrepubliek vooral deze symbolische betekenis. En de lectoraten zijn hier dan ook veel meer op aangewezen dan de gevestigde instituten. Bovendien: het schrappen door de Duitsers van een docentschap aan een universiteit zal in geen geval leiden tot het oprichten of versterken van een docentschap aan een andere universiteit.
Robert Leclercq |
|