grafie, regie en concept. Knapik heeft zich in dienst van Fabre moeten stellen. Fabre zegt dat hij na vier noten van de muziek van Knapik gehoord te hebben, reeds wist dat hij die componist wilde. Knapik zegt dat hij zich altijd voorgenomen had nooit een opera te schrijven. Misschien had hij zich beter bij dat idee gehouden, want de neo-romantische muziek, die de makers van ‘Das Glas’ met de term ‘maximaal’ pogen op te blazen, is niet meer dan een hoorbaar al te vlug bij elkaar geschreven mengsel van lange liggende noten en samenklanken als fond, van enkele romantische motieven, die steeds maar terugkomen en van ouderwetse chaosmomenten, die met de rest niets te maken hebben. Daarop een solistisch parlando-achtig statig voor zich uit zingen. De hoofdrollen staan niet in dialoog met elkaar en daardoor meent Knapik opera te kunnen maken, want ‘Ik kan mij niet voorstellen dat twee mensen met elkaar op de scène praten in een muzikale taal’. Ook de stille momenten zijn werkelijk niet geslaagd in de totale uitwerking, maar wat is beter: Knapik of de stilte, of zoals de hoofdfiguur Helena Troubleyn gepresenteerd wordt: ‘Het enige wat ze weet, is dat enkel de stilte zal overblijven’. Knapik verantwoordt dan maar dat hij toch een opera heeft gemaakt: ‘omdat het libretto niet vraagt om door muziek ondersteund te worden, zie ik mijn muziek als een zelfstandig onderdeel’. Een libretto moet nooit door muziek ondersteund worden, de aanwezige dramatiek krijgt een eigen gezicht door de muziek heen, door de compositorische beslissingen van de toondichter. Knapik is een brave jongen, die zijn juiste plaats heeft gevonden: zich geheel op de achtergrond van de Fabre-opera
opstellen.
Is Knapik werkelijk de keuze van Fabre, of slechts de tweederangsvervanger van diens leraar Gorecki, die eerst als componist door Fabre aangezocht was. Het is enkel exotisch te noemen, een Vlaamse opera op muziek van een Pool, want er zijn hier componisten genoeg die een dergelijk brouwsel kunnen fabriceren. Maar het zal wel internationale allure geven aan het geheel. Theatermensen - Fabre deed het eerder zelf - grijpen al te graag naar het effectvolle van het heroïsche belcanto à la Verdi, van de Italiaanse negentiendeeeuwse opera: het succes van deze theatertoepassing is verzekerd, welk gebaar je ook op deze muziek laat maken, omdat de muziek op zichzelf een kader schept, refereert en vergoelijkt.
Ondanks de origineel gecom poneerde muziek voor ‘Das Glas im Kopf wird vom Glas’ komt de opera het niveau van effectvol muziekgebruik door theaterlui niet te boven.
Fabre is altijd een theaterman genoemd, een beeldend kunstenaar in de brede betekenis van het woord. Zeer brede betekenis trouwens, want ook als hij, zenuwachtig als hij is, met een bic begint te krabbelen op een stuk papier, roept de meute kenners ‘Kunst!’ en Fabre is de blauwe bic-artist geworden. In de trieste huidige trend van ‘als je iets kan, kan je alles’, heeft Fabre zich all round laten verklaren. Consequent als hij is, heeft hij dan ook niet alleen opera willen maken, maar zelfs een blauwe opera gemaakt: van de bic-voorstudies, tot de bic-kostuums in het bic-decor - en het libretto zal wel met bic geschreven zijn. Als theatermaker met ervaring en kwaliteiten, weet Fabre heel zeker dat die andere theatermaker, die zo graag componisten tot het schrijven op zijn ideeën van door hem te ensceneren opera's aanzet, Bob Wilson, er nogal eens naast gezeten heeft. En om in eigen land te blijven, ook anderen, zoals De Keersmaeker en Huilmand, zijn vrij vlug van het concept afgestapt om originele muziek te laten componeren voor hun produkties
‘Das Glas im Kopf wird vom Glas’, een opera van F. Knapik en Jan Fabre, in De Vlaamse Opera te Antwerpen (Foto C. de Keyzer).