dertig ageert men tegen de nazi's (Hein van Wijk, Frits Dekking), maar tegelijkertijd verschijnen er bedenkelijke stukken.
Na de oorlog (een periode waarin PC een verschijningsverbod krijgt opgelegd) neemt de ASVA, overkoepelende vereniging van alle Amsterdamse studenten, een collectief abonnement op PC en wanneer in 1956 ook studenten uit andere steden en zelfs niet-studenten welkom zijn, is de doorbraak naar de maatschappij een feit. De grootste bloei van PC, met name op het vlak van de essayistiek en de journalistiek, ligt in deze jaren; Jan Eijkelboom, Piet Borst, Joop Goudsblom, Renate Rubinstein, Aad Nuis, Hugo Brandt Corstius, Rinus Ferdinandusse en Hilbert Huik: het zijn redacteuren met invloed.
Conformeert PC zich aanvankelijk met de opkomende studentenbeweging, eind jaren zestig (Hans Vervoort, Wim Noordhoek, Rogier Proper) kiest het blad opnieuw voor een onafhankelijke koers. Onenigheid met de geradicaliseerde ASVA leidt in 1970 tot een opzegging van het collectieve abonnement. Sindsdien is PC geleidelijk aan in de marge komen te opereren, het heeft zich ontwikkeld tot een literair-satirisch blad voor het journalistieke en culturele ‘Wereldje’.
Bovenstaande opsomming van feiten is maatgevend voor de wijze waarop Lucas Ligtenberg en Bob Polak, beiden oudredacteur, de geschiedschrijving van het tegendraadse tijdschrift ter hand hebben genomen. Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990 is een dik boek geworden, berstensvol informatie. Zo vol dat de illustraties eronder te lijden hebben: aan de buitenzijde van de bladspiegel is niet meer dan een smalle strook uitgespaard voor foto's, tekeningen en tekstfragmenten, die het gezichtvermogen van de lezer danig op de proef stelt.
Een analytische studie hebben de auteurs niet willen verrichten, schrijven zij in hun inleiding. Eerder lag het in de bedoeling, ook al gezien de beschikbare tijd, een chronologisch overzichtswerk samen te stellen met daarin de belangrijkste ontwikkelingen. Op zakelijke, afstandelijke toon kwijten Ligtenberg en Polak zich van deze nuttige taak. Hun monnikenarbeid verdient alle lof, biedt een uitstekend vertrekpunt voor nadere studie, bij voorbeeld naar dwarsverbindingen met andere stromingen en / of tijdschriften. Maar het resultaat is een wat kleurloos, hier en daar zelfs saai boek.
Grootste bezwaar tegen Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990 is dat het boek de indruk wekt niet af te zijn. Ligtenberg en Polak hebben een halffabrikaat afgeleverd. ‘Propria Cures is een mer à boire,’ schrijven de auteurs. Ongetwijfeld hebben ze daarin gelijk, maar hun keuze is te gelijkmatig, te één-dimensionaal. Wat ontbreekt is afwisseling, de onverhoedse wending, het lawaai. Waarom geen interviews opgenomen met oud-redacteuren? Waarom geen ‘slachtoffers’ van PC aan het woord gelaten? Het zou de levendigheid van het boek zeer ten goede zijn gekomen. Nu stuit de lezer op gortdroge passages als: ‘Slechts incidenteel verschijnen nog artikelen over sport. Holman en Van Iterson publiceren enkele schaakpartijen. Ritsema doet verslag van een voetbalwedstrijd van een PC-elftal. Van Muiswinkel geeft (oktober en november 1983) een wekenlange cursus cricket’.
‘Luciditeit, lichtvoetigheid, ernst en oneerbiedigheid: dat was de combinatie van eigenschappen die het goede PC-artikel altijd hebben gekenmerkt,’ schreef Aad Nuis bij het 75-jarig bestaan. Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990 is een belangwekkend naslagwerk, maar voldoet slechts aan één van deze criteria.
Dirk van Delft
lucas ligtenberg en bob polak, Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990, Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam, 1990, 382 p.