Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
De politieke beleidsstrategieën van Gerard Mortier naar de overheid en de geschreven pers toe
| |
[pagina 404]
| |
Gerard Mortier (o1944).
in de eerste plaats toe te schrijven aan kenmerken van de kunstvorm an sich en in tweede instantie aan Mortiers artistiek beleid. Volgens Mortier is opera immers in essentie ‘muziektheater’. Met als basis ons onderzoekGa naar eindnoot(2), gaan we er eerder van uit dat de opera in België een hernieuwde belangstelling heeft gekregen in de media, de publieke opinie en binnen de politieke kringen, dankzij de beleidsstrategieën van Mortier naar de overheid, de media en het publiek toe. Mortier is er gedurende zijn ambtstermijn in de Munt in geslaagd twee zaken te realiseren. Enerzijds heeft hij in de Munt hoge artistieke kwaliteit verwezenlijkt. Deze kwaliteit heeft ervoor gezorgd dat de schouwburg volle zalen trekt en dat de nationale en internatio- | |
[pagina 405]
| |
nale weerklank van de Nationale Opera op artistiek vlak zeer groot geworden is. Het produkt dat Mortier verkoopt, is immers niet alleen kwalitatief sterk, maar ook opzienbarend en wordt als vernieuwend gezien. Anderzijds heeft Mortier zijn beleid (of zijn produkt) zo efficiënt naar buiten gebracht (of verkocht) dat opera een veelbesproken ‘topic’ is geworden in de media, waaraan de politici verplicht zijn aandacht te besteden, en waarvoor het publiek gemobiliseerd kan worden. Opera, en niet alleen de Muntschouwburg, is een onderwerp met nieuwswaarde en politieke betekenis geworden, zowel nationaal als internationaal. De belangrijkste aanleiding hiertoe is het conflict dat rond de budgettering en subsidiëring van de Munt in juli 1985 ontstaan is en dat in 1987 tot een uitbarsting kwam. We stellen ons nu de vraag hoe Gerard Mortier erin geslaagd is het ‘moeilijk verkoopbaar produkt’ opera als een politiek onderwerp te verkopen. De vraag die daarbij aansluit, is in hoeverre Mortier via zijn produkt ook zichzelf verkoopt als politiek en publieke figuur. Voor het antwoord concentreren we ons op het conflict tussen de Munt en de overheid in de periode 1985-1987. | |
Algemene context van de aanstelling van Gerard MortierGerard Mortier was bij zijn aanstelling als algemeen directeur van de Muntschouwburg geen onbekend en onervaren man. Zijn activiteiten tijdens zijn jeugd in Gent als voorzitter van ‘Jeugd Opera’ (een jongerenvereniging die Mortier gesticht heeft, aanvankelijk om opera bij de jongeren onder de aandacht te brengen maar die zich later ontwikkelde als drukkingsgroep gericht tegen het beleid en de directie van de Gentse opera) en zijn ervaring bij het Festival van Vlaanderen hebben hem niet alleen grote bekendheid gegeven en controversieel gemaakt, maar dit alles betekende bovendien een springplank voor zijn carrière in het buitenland. Mortier heeft immers aan de zijde gewerkt van grote directeuren als Christoph von Dohnanyi in Frankfurt en Rolf Lieberman in Parijs. Naast zijn talenten en ervaring speelden echter ook politieke en communautaire motieven een rol bij zijn benoeming. Mortier werd beschouwd als C.V.P.-aanhanger, hoewel hij zelf steeds volhoudt totaal buiten elke partijpolitiek te staan. Het staat alleszins vast dat hij politieke steun genoot vanuit katholieke hoek, namelijk van Minister R. De Backer, tevens lid van de Raad van Bestuur van de Muntschouwburg. Zijn benoeming berust op een akkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en Minister Hansenne van de Franse Gemeenschap. Er was overeengekomen dat als Mortier benoemd zou worden, de andere belangrijke cultuurpost van Brussel, het directeurschap van het Paleis voor Schone Kunsten, aan een Franstalige toebedeeld zou worden.Ga naar eindnoot(3) Bovendien is Mortier de eerste Vlaming aan het hoofd van de Muntschouwburg. De Munt is immers gedurende zijn drie eeuwen geschiedenis onafgebroken bestuurd geweest door Franstaligen en is zodanig het symbool van de Franse cultuurgemeenschap. De Brusselse bourgeoisie was dan ook allerminst tevreden met deze nieuwe - Vlaamse - directeur.Ga naar eindnoot(4) Ook de rol van Maurice Béjart en diens ‘Ballet van de XX'ste eeuw’ mag niet onderschat worden. De Munt, als bastion van de Franse Gemeenschap, leefde tot aan de komst van Mortier immers van zijn balletreputatie, opgebouwd door Maurice Béjart. De Munt groeide tijdens het directeurschap van Maurice Huis man (de voorganger van Mortier) vooral uit tot een vernieuwend balletcentrum en niet tot een vooraanstaand operahuis. Wanneer Mortier wordt aangesteld, blijkt al snel dat hierin verandering dreigt te komen. Hij kondigt immers onmiddellijk aan dat de Munt in de eerste plaats een befaamd operahuis moet worden.Ga naar eindnoot(5) Op deze manier dreigt de Franse cultuurgemeenschap haar monopolie op de Munt te verliezen. Mortier stuit bij zijn aanstelling dan ook op een vijandige houding van de Brusselse (liberale) politici en pers. Het is overigens in het licht van de rivaliteit tussen twee ambitieuze cultuurmanagers dat men het ontslag van Béjart in 1987 en de daaraan voorafgaande conflicten moet zien. | |
[pagina 406]
| |
De politieke context van de conflicten tussen de Munt en de OverheidEen eerste conflictveld is dus te situeren binnen de Vlaams - Waalse problematiek en de communautarisering. De nationale instellingen vormden binnen de verschillende fasen van de staatshervormingen het zorgenkind. Tot 1988, toen de bi-culturele instellingen onder de hoede van de Minister van Binnenlandse Zaken geplaatst werden, waren immers de twee ministers van elke gemeenschap verantwoordelijk voor dezelfde materie. Er bestond geen eensgezindheid over de precieze bevoegdheden. Dit bemoeilijkt het nemen van beslissingen en het oplossen van conflicten, zoals we verder nog zullen zien. De algemene politieke context van ons land, vormt een tweede conflictveld. De neo-liberale politieke filosofie die ons land en zijn beleid sinds het begin van de jaren tachtig beheerst, uit zich in terughoudendheid tegenover subsidies voor non-profit organisaties, en zelfs tegenover een cultuurbeleid in het algemeen. Binnen de algemene staatssaneringen, die de laatste regeringen doorvoeren, opteren de neoliberale beleidsmakers er immers voor om allereerst te bezuinigen op de zwakste sectoren, namelijk de culturele en sociale sectoren. De beleidmakers ervaren het in 1985 dan ook als een contradictorische ontwikkeling dat een figuur uit de artistieke wereld, maar met de houding en de impact van een politicus, koppig blijft aankloppen bij de regering met de vraag naar meer geld en er bovendien in slaagt om hiervoor de aandacht en de steun van de pers te verkrijgen. Tenslotte krijgt Mortier de regering zo ver dat ze zijn eisen inwilligt wanneer hij met ontslag dreigt. Dit terwijl de economische en politieke conjunctuur van ons land beheerst wordt door de saneringsplannen. Mortier heeft door zijn niet-aflatend media-optreden een ‘topic’ gecreëerd binnen de publieke opinie, waardoor men vanuit politieke hoek verplicht is geweest te ageren. Hij bewerkt de politici niet alleen via de media, maar doet dit in de eerste plaats via persoonlijke contacten en lobbying, ongeacht de politieke kleur. Zelf neemt Mortier in zijn relaties met de politici geen politiek standpunt in. Wel komt duidelijk naar voren dat hij door één bepaalde politieke familie wordt tegengewerkt, namelijk de liberalen. De bovenstaande bevindingen mogen verduidelijkt worden, wanneer we de gebeurtenissen vanaf juli 1985 tot juni 1987, de periode dat de verhoudingen tussen Mortier en de regering het meest gespannen verliepen, nader analyseren. | |
De Munt versus de overheid en Mortier versus de liberale ministers Verhofstadt en DuquesneDe concrete aanzet van het geschil tussen Mortier en de overheid is de jaarlijkse persconferentie op 29 april 1985, waarmee Mortier het nieuwe seizoen aankondigt. Hij neemt daar ook de gelegenheid te baat om met ontslag te dreigen, wanneer de bi-culturele instellingen, dus ook de Munt, geregionaliseerd zouden worden. Hij verwijst hierbij naar het aanbod dat hij vanuit Frankrijk van President Mitterrand kreeg om leider te worden van het prestigieuze Bastilleproject. We kunnen deze plotselinge dreiging om de Munt te verlaten eveneens in verband brengen met het feit dat Morsiers contract afliep op 31 juni 1987.Ga naar eindnoot(6) | |
[pagina 407]
| |
Gealarmeerd door het dreigement van Mortier, is Premier W. Martens bereid om hem samen met Hugo Weckx, voorzitter van de Raad van Bestuur, te ontvangen. Tijdens deze ontmoeting op 11 juni 1985 belooft Martens tegemoet te komen aan de eisen van Mortier, op voorwaarde dat hij zich opnieuw voor zes jaar zal verbinden.Ga naar eindnoot(7) Tijdens de ministerraad van 5 juli 1985 bespreken de ministers deze overeenkomst en er wordt beslist Mortier opnieuw te benoemen. De andere - fundamentele - besluiten zouden een belangrijke verbetering van de financiële toestand van de Munt op verschillende vlakken betekend kunnen hebben. Deze hielden namelijk een aanpassing van de toelage van de Stad Brussel in, de toekenning van een belangrijk voorschot op de staatssubsidie, een toelagesysteem voor de tournees, een regeling van de begrippen ‘vaste en variabele kosten’ in een gunstige zin voor de Munt en een financiering van de aanpassingswerken aan het Koninklijk Circus. Deze ministerraadsbeslissing, enkel genomen als tegemoetkoming aan Mortier met de bedoeling om hem in België te houden, vormt de aanleiding van het geschil tussen Mortier en de toenmalige en daarop volgende regering. Dit conflict sleept de drie volgende jaren aan en er zal pas een oplossing voor gevonden worden eind 1988 door André Leysen. De beslissing van de Ministerraad werd immers nooit integraal uitgevoerd. Mortier heeft dit feit als voornaamste argument gebruikt om de regering ervan te beschuldigen besluiten niet uit te voeren. Dit zou volgens Mortier de oorzaak van het grootste deel van het deficit van de Munt zijn. Mede door de val van de regering Martens V geraken de beslissingen in verband met de Munt op de achtergrond. Dit ondanks het feit dat Mortier herhaaldelijk blijft aandringen bij de verschillende ministers en kabinetsmedewerkers. Mortier krijgt in deze periode vooral steun van Mevrouw N. Bodaert-Gillis, Inspecteur van Financiën en lid van de Raad van Bestuur van de Munt. Zij zal de onhoudbare budgettaire situatie fel bepleiten bij Minister Verhofstadt. De situatie wordt echter nog bemoeilijkt doordat Minister Damseaux, ter vervanging van Bertouille slechts voor korte tijd Minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt. Duquesne volgt hem op als voogdijminister van de Munt en het is vooral met deze politicus dat de verhoudingen zeer gespannen zullen verlopen. In oktober 1986 worden, na een onderhoud met Luc Coene, kabinetsmedewerker van Minister Verhofstadt, de beslissingen van de ministerraad toch gedeeltelijk uitgevoerd: er wordt onder meer een voorschot van 90 miljoen toegekend. Bovendien krijgt de Munt de opdracht om een eigen saneringsplan uit te werken en stelt men een Inspecteur van Financiën aan om een financiële doorlichting van de Munt uit te voeren. De Inspecteur-Generaal van Financiën Emile Geulette wordt belast met deze taak. Op 6 februari 1987 wordt het eerste ‘Rapport Geulette’ op het kabinet van Verhofstadt ingediend. De resultaten zijn vernietigend voor de Muntschouwburg en het financiële en commerciële beleid van Mortier, maar ze worden nog niet onmiddellijk bekend gemaakt. Tijdens deze periode worden de spanningen nog groter door een conflict over de beslissing van de Raad van Bestuur om de contracten van vier van de directe medewerkers van Mortier te verlengen. De regeringscommissarissen spreken immers hun veto hierover uit, omdat de Munt dergelijke engagementen niet mocht aangaan in deze periode van sanering. Hierop dreigt Mortier opnieuw de Munt te verlaten. De echte oorlog tussen Mortier en de regering, vooral met de liberale vleugel, begint op 23 maart 1987. Verhofstadts maatregelen op basis van het rapport Geulette voor de sanering van de Munt, raken immers voortijdig bekend in de media. Het staat vast dat Minister Duquesne de opdracht gaf tot dit BELGA-persbericht en dit zonder medeweten van zijn collega's Verhofstadt en Coens. Dit persberichtGa naar eindnoot(8) blijkt een regelrechte aanval op Mortier en zijn financiële beleid te zijn, dat als ‘financiële laksheid’ en ‘wanbeheer’ wordt bestempeld, en bovendien een verdediging bevat naar Béjart toe. | |
[pagina 408]
| |
Het conflict zal zich nu naar de media verplaatsen, die zich gretig in de discussie mengen. Net op het moment dat de zaken zo delicaat liggen, verkiest de regering, en vooral de liberalen, het geschil in de openbaarheid te beslechten om zo Mortier in discrediet te brengen. Dit is een tactiek die Mortier even graag gebruikt wanneer de pers zich aan zijn kant schaart. Hij zal voortaan eveneens reageren met persberichten. Dit betekent echter niet dat hij geen politieke steun meer zoekt achter de schermen. Hij vraagt onder meer politieke hulp bij voorzitter Annemie Neyts, die dan ook Mortier in de media zal verdedigen ten overstaan van Verhofstadt en zo tegenover haar eigen partij komt te staan. Het voorlopige ‘Plan Geulette’ resulteert in het K.B. 454 van 31 maart 1987, dat de Munt zware bezuinigingen oplegt. Mortier dreigt opnieuw met ontslag indien het K.B. 454 bekrachtigd zou worden. Bovendien lanceert hij nieuwe ideeën naar Amerikaans model, voor de privatisering van de opera. Tenslotte wordt het publiek van de Munt gemobiliseerd met een massale petitie gericht aan de voogdijministers. Tijdens deze woelige periode beginnen ook de problemen met Béjart. Op 27 april 1987 stapt Béjart immers naar Duquesne en Martens om een grotere autonomie te eisen. Wanneer Béjart in de media Mortier ervan beschuldigt hem en zijn ballet geen ruimte te geven, is dit het begin van het openlijk geschil tussen Mortier en Béjart. Béjart kan hier rekenen op de steun van de voltallige Franstalige pers. Ondanks de bekendmaking van de resultaten van Geulette, bestaat er aan Franstalige kant vooral aandacht voor en ongerustheid over de geruchten over het vertrek van Béjart. Minister Duquesne, en met hem de P.R.L. als partij, werpt zich nu op als redder van de cultuur door alles in het werk te stellen om Béjart in België te kunnen houden. Herhaalde verzoeningspogingen vanuit verschillende hoeken kunnen niet beletten dat André Leysen in hoedanigheid van nieuwe voorzitter van de hernieuwde Raad van Bestuur, op 21 juni 1987 aankondigt dat Béjart samen met zijn ballet definitief vertrekt naar Lausanne. | |
Gerard Mortier en de geschreven persUit deze schets van de gebeurtenissen en van de achterliggende belangen en motieven is ook duidelijk geworden dat de media in dit conflict een cruciale rol toebedeeld hebben gekregen door zowel de politici als Mortier zelf. Via de media heeft Mortier de overheid bewerkt en onder druk gezet. Eveneens via de media hebben de politici de publieke opinie bewerkt om Morsiers argumenten te ontkrachten. Op basis van onze inhoudsanalyse van de berichtgeving, kunnen we bevestigen dat de pers een uiterst belangrijke actor is in de beleidsstrategieën van Mortier is. Hij gebruikt de pers om zijn schouwburg bekendheid te geven, zichzelf in de belangstelling te krijgen, als overtuigingsmiddel om de publieke opinie te bewerken en tenslotte als pressiemiddel naar de politici toe. Hij trekt de media-aandacht naar zich door controverses uit te lokken, lekken te creëren, openlijke beschuldigingen te uiten, maar vooral door vriendschapsrelaties op te bouwen met bepaalde journalisten die zich steeds positief hebben uitgelaten over de politiek van de Munt. Op deze journalisten kan hij dan ook rekenen om zijn verdediging op te nemen. Dit bewerkstelligt Mortier door hen privilegies te geven als primeurs, diners, | |
[pagina 409]
| |
uitnodigingen voor voorstellingen en betaalde reizen. Toch betekent de steun van de afzonderlijke journalisten in kwestie niet noodzakelijk de steun van de krant waarvoor deze schrijven. Het zou ireëel en overdreven zijn te stellen dat de media zich door Mortier laten bewerken: kranten hebben ook belangen en politieke bindingen. Zo zien we dat de sympathieën en antipathieën van de politieke groepen worden weerspiegeld in de media. De communautaire problematiek wordt echter nooit uitgespeeld in de pers, behalve wanneer de verhouding Mortier - Béjart ter sprake komt, een zaak waar alle Franstalige kranten partij kiezen voor Béjart. In deze materie vallen zelfs La Libre Belgique en Le Soir, kranten die hem doorgaans verdedigen, Mortier aan. De grote divergenties die er in de berichtgeving bestaan, kaderen binnen de neo-liberale context en de houding van de liberale familie tegenover Mortier. Deze afwijzendheid komt vooral duidelijk naar voor in La Derniére Heure en Het Laatste Nieuws. De Morgen neemt de verdediging voor Mortier op, enerzijds uit commerciële motieven (De Morgen krijgt veel primeurs), maar zeker ook om politieke redenen. Wanneer deze krant Mortier verdedigt, betekent dit automatisch ook een aanval van de socialistische minderheid op de politiek van de meerderheid. Globaal gezien komt Mortier in de berichtgeving eerder naar voren als een quasi-politiek figuur die relaties onderhoudt met de politieke wereld en in conflict staat met de overheid, dan als een operadirecteur. Hij is een controversiële artistieke manager met het aanzien en de impact van een prominent persoon uit de politieke milieus. Men kan hem zelfs bijna zien als een economische manager van een (artistiek) bedrijf dat het financieel niet te best doet. De kranten berichten dus eerder over de politieke en economische aspecten van Mortiers beleid, dan over zijn artistiek beleid. Wanneer we de onderlinge verschillen tussen de kranten rangschikken op een horizontale as gaande van een geïndividualiseerde berichtgeving naar één op organisatorisch niveau, dan zien we belangrijke divergenties. Aan het ene uiteinde van de as bevinden zich de publikaties die de berichtgeving situeren op een individueel niveau (Mortier versus de ministers). Aan het andere uiteinde wordt de berichtgeving op organisatorisch vlak geplaatst en gesitueerd op het niveau van de K.M.S. versus de overheid. De publikaties die het conflict reduceren tot een persoonlijk conflict halen het uit zijn structurele samenhang en beschouwen Mortier dientengevolge als een - slechte - economische manager en een politiek figuur, zonder aandacht te hebben voor wat Mortier artistiek gerealiseerd heeft. Aan deze zijde kunnen we La Cité, Het Laatste Nieuws, La Derniére Heure en Het Volk plaatsen. Deze kranten berichten meestal in negatieve zin. De Morgen is een uitzondering. Deze krant bericht op een persoonlijk niveau, wat de sensationele waarde van de berichtgeving vergroot, maar laat zich toch steeds positief uit, omwille van de hierboven vermelde redenen. De publikaties aan de andere kant van de as beschouwen Mortier eerder als een operadirecteur, dan als een manager. Hierdoor belichten deze publikaties Mortier eerder positief. De Standaard, La Libre Belgique en Le Soir, establishment- en cultuur-gezinde kranten met het etiket ‘kwaliteitskrant’, geven veel achtergrondinformatie en plaatsen het conflict op organisatorisch niveau. Zij zijn de verdedigers van Mortier en zijn beleid. De keuze van het niveau waarop de kranten berichten, wordt dus bepaald door de politieke en/of commerciële motieven van de kranten om Mortier al dan niet te verdedigen of aan te vallen. | |
Tot besluitMortier heeft aan zijn operahuis niet alleen grote bekendheid en faam verleend bij het publiek én in de media, maar hij is er eveneens in geslaagd om van de Munt een belangrijk politiek onderwerp te maken. Zo heeft hij opera als fenomeen in België uit het verdoemhoekje gehaald, een plaats waar de opera sinds de jaren zestig in verzeild was geraakt. Opera heeft dankzij Mortiers weloverwogen politieke strategieën aan betekenis gewonnen binnen | |
[pagina 410]
| |
onze maatschappij die de cultuursector niet al te serieus neemt, en eigenlijk als overbodig beschouwt. Het argument dat de kleine belastingbetaler niet moet opdraaien voor een dure en elitaire kunstvorm als opera waar hij toch niets aan heeft, wordt in dit verband veel gehoord.Ga naar eindnoot(9) Mortier heeft, door zich op te stellen als iemand waarmee rekening moet gehouden worden, aangetoond dat dit argument niet noodzakelijk juist hoeft te zijn. De media vinden het opnieuw belangrijk om over de opera en haar directeur regelmatig te berichten en de politici zijn gedwongen stelling in te nemen met betrekking tot de Munt en om maatregelen te treffen. Mortier heeft bovendien bereikt dat hijzelf als persoonlijkheid een grote bekendheid geniet. Gerard Mortier is een naam geworden die figureert in de lijst van ‘bekende Vlamingen’ die in aanmerking komen voor de titel ‘man van het jaar’. Het is dus niet alleen de opera die voorpaginanieuws is geworden, maar het is evengoed de directeur die een ‘ster’ is. |
|