Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
F.L. Bastet (o1926).
| |
[pagina 397]
| |
‘Er is een samenhang in alle dingen’
| |
Het vroege prozaVan die opgravingstijd is Bastets debuut, de novelle De aardbeving (1959), een geromanti- | |
[pagina 398]
| |
seerd verslag. Centraal staan twee jonge archeologen, een anonieme ik-verteller en Erik Blinkenberg, die men, getuige zijn voornaam (de helft van Frédéric), als een alter-ego van de schrijver kan beschouwen. Zij werken in een niet bij name genoemd plaatsje in de buurt van Heraklion, dat even duidelijk verwijst naar Archanes als de supervisor van deze opgraving, Stephanopoulos, dat doet naar de grote Marinatos. Belangrijker echter dan deze referentiële elementen zijn de psychologische verwikkelingen in de roman. Aanvankelijk staan de protagonisten ver van elkaar af. De ik is een noordelijke figuur: rationeel ingesteld, in zijn korte relatie met een Griekse studente, Eurydice, slechts uit op genot. Erik is een zuidelijke figuur: kwetsbaar, gevoelig, die de houding van zijn collega tegenover het meisje sterk bekritiseert, wat hem natuurlijk niet in dank wordt afgenomen. Geleidelijk ontstaat er toch toenadering tussen de twee. In dromen wordt de ik verplaatst naar het Minoïsche verleden. In de Prins der Leliën, de androgyne figuur van de fresco's van Knossos, herkent hij Erik. Zelf is hij diens slaaf, die hem liefderijk dient. De droom is hier niet alleen de neerslag van de alledaagse opgravingspraktijk, maar wijst ook vooruit. In een reis die de ik met Erik over het eiland maakt komen gevoelens van sympathie voor zijn collega naar boven: hij is onder de indruk van diens verslag over een jeugd van barre eenzaamheid en onbereikbare liefde voor een medestudente en wel in die mate dat hij zijn egocentriciteit weet te doorbreken en met deernis wordt vervuld. Nog op een andere manier is de droom voorspellend. De aardbeving die ooit Knossos vernielde en een einde maakte aan het leven van de Prins herhaalt zich. Bij de aardbeving raakt de ik zwaar gewond en komt Erik om. Een vergelijking die de slapende Erik bij de ik-verteller opriep, die met de mythische Endymion, blijkt een prospectieve functie te hebben gehad; zoals die mooie jongeman gehaald werd door Selene, zo Erik door de Grote Godin van Kreta. Maar de aardbeving is ook symbolisch: zij heeft de ik niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk door elkaar gegooid, een ander en vollediger mens van hem gemaakt - zoals hij beseft als hij per vliegtuig het eiland verlaat, op weg naar Rome. De Eeuwige Stad is de locatie van Bastets tweede novelle, Heksendans (1961). Hoofdfiguur is een beeldend kunstenares, Kaay Foerman, die de Prix de Rome heeft gewonnen en nu in deze stad probeert van een ongelukkige jeugd en geknakte liefde (haar vriend is op dramatische wijze gestorven) te genezen. Dit lukt maar ten dele. Wel blijkt het dagelijks leven in Rome dragelijker dan in het barre Nederland, maar in de persoonlijke contacten is Kaay allerminst succesvol. Zij wordt door iedereen bedrogen, een cynische vertegenwoordiger van de geestelijkheid inbegrepen. De les die zij in Rome leert is dat de omgeving je niet verder helpt, maar dat je uiteindelijk op eigen krachten bent aangewezen. De heksendans in de moederstad bij uitstek heeft haar definitief van haar illusies afgeholpen. Schuilt de aantrekkingskracht van deze novelle vooral in de uitstekende stukken beschrijving van een stad die altijd kunstenaars heeft gelokt (onder wie Bastet zelf, die na zijn studie een jaar in Rome verbleef), in zijn eerste en tot nu toe enige roman, Lava (1963), trekken vooral de plot en de gehanteerde verteltechniek de aandacht. De roman speelt zich af aan de voet van de Vesuvius, een locatie die aan vuur en dood doet denken - het begrip lava combi- | |
[pagina 399]
| |
neert beide motieven. De dood valt snel: een vijftigjarige Hollandse vrouw, Anne van den Exel, tuimelt op Capri van de rotsen. Een ongeluk, of misschien moord, of zelfmoord? In principe valt er voor alle verklaringen iets te zeggen. In snelle afwisseling komen diverse personages centraal te staan: Annes vriendin, een zeer dominante Duitse vrouw; haar verwende zoon Bobby; haar nichtje Betty; haar afschuwelijk burgerlijke schoonouders. Allen hebben een andere visie op Anne en daarmee op de toedracht van het gebeuren. De roman heeft een open eind: de lezer wordt geen oplossing voor het raadsel geboden, hij kan alleen waarschijnlijkheden afwegen. Het thema van Lava is de polyinterpretabiliteit van de dingen. In een interview dat ik recentelijk met hem hadGa naar eindnootn(1) legt Bastet zelf een relatie tussen het open einde van deze roman en het feit dat zijn Couperusbiografie geen afrondend hoofdstuk kent: ‘Er is gezegd door een aantal critici: “nu weten we nog niet wie Couperus eigenlijk was.” Dan denk ik: wat knap, dat ze kennelijk weten wie ze zelf zijn. Ik ken mij zelf, na 62 jaar, niet eens, laat staan dat ik een ander ken! Ik geef dus, zowel in Lava als in de biografie, bouwstenen voor een visie, maar de conclusie, de interpretatie is aan de lezer.’ | |
Bastets poëzieNa 1963 schreef Bastet lange tijd geen fictioneel proza meer. De belangrijkste reden hiervoor is niet moeilijk te geven: in dat jaar werd hij lector aan de Leidse universiteit, drie jaar later hoogleraar, wat hem zoveel tijd kostte dat hij aan literair werk nauwelijks toe kwam. Wel bleef hij poëzie schrijven. Na Gedichten (1960) publiceerde hij Arion op de dolfijn (1964) en Een mislukte pansfluit (1967). In 1980 stelde hij uit deze bundels een ruime, chronologisch opgezette bloemlezing samen, aangevuld met poëzie uit de jaren zeventig. De titel ervan, Catacomben, verwijst naar Rome en archeologie, maar ook naar het belangrijkste motief in de bundel: dood/ wedergeboorte. Aan begin en eind van de bundel staan twee cycli van elk veertien verzen. De oudste, voorafgegaan door het sonnet Herfst, heet Koning van Rome en is één loflied op de ruimte, het licht en het leven in de stad die ook in Heksendans centraal stond. De ik ondergaat er een ware metamor fose, zoals blijkt uit het titelgedicht:
Koning van Rome
Want zie, in Rome's licht hervond ik mij.
Het drukt mij als een koningskroon de slapen,
mijn handen dragen het: een gouden wapen,
en 't glijdt mijn schouders langs: een koningspij.
Zo sta ik op de heuvels, sterk en vrij,
en hef het hoofd en zie hoe schoon geschapen
de wereld als een moeder ligt te slapen,
haar diepe adem streelt en koestert mij.
Isis, Maria, Cenes, Cybele,
Het zijn maar namen, waaiend langs de zee,
verklinkend in een zucht langs 's Heren wegen.
Want dit alleen maar blijft: aarde en licht,
Italië in stralend vergezicht.
Dit land heb ik voor altijd lief gekregen.
Tegenover de moedercyclus van het begin staat aan het eind van Catacomben een vadercyclus. De dichter wordt geconfronteerd met de dood van zijn vader. Met hem was vroeger vrijwel geen contact mogelijk, maar geleidelijk begrijpt hij meer van diens leven en daarmee ook van zichzelf. Dit verslag van een bewustwordingsproces kenmerkt zich door gebruik van rijm en ritme, maar een minder verheven idioom dan dat van de openingscyclus. Het optimistische slotgedicht heet Voorjaar, waarmee de kring zich perfect sluit:
Toen dreef een zwemmer trager tussen
de wieren van de koude plassen,
de hemel helder schoongewassen.
De horizon achter de dijk
kwam bijna binnen zijn bereik.
Benen en armen strekte hij gelijk.
In ruggelingse overgave
beleefde hij als een genade
dit naakt en ijzig overleven.
Optimisme spreekt ook uit een aantal poëticale gedichten, waarin eveneens het motief van het zwemmen voorkomt. Dat is bij voorbeeld het geval bij het titelgedicht van de bundel Arion op de dolfijn. Arion is de naam van de mythische Griekse zanger die uit de handen van matrozen ontsnapte door van boord te | |
[pagina 400]
| |
springen; een dolfijn nam hem op zijn rug en bracht hem aan land. Bij Bastet is de dolfijn het symbool van de kunst geworden, de poëzie, die de dichter redt. Een vergelijkbaar programmatisch gedicht is het uit dezelfde bundel stammende Het schip van Mahdia:
Twee duizend jaar geleden
zonk het schip van Mahdia,
zonk de bronzen liefdegod
tussen wieren en koralen
zingend als een watergong -
zijn lippen bleven open.
[...]
Twee duizend jaren later
zinkt het schip van mijn gedachten
in een ongekende diepte,
en geen duiker moge duiken
om het wrakke hout te lichten -
hun beelden blijven leven.
Het ‘blijven leven van de beelden’ is wat de archeoloog èn de dichter bezig houdt. Dat dit gedicht Bastet ook zelf intrigeert, blijkt uit het feit dat het vrijwel het enige is waarin een strofe is herschreven. De oorspronkelijke versie van de laatste strofe was:
Twee duizend jaar later
ligt het schip van mijn gedichten
weggezonken in zijn diepten,
en geen duiker moge duiken
in mijn ruisen, in mijn zingen:
mijn beelden blijven leven.
De nieuwe versie is een verbetering. De scheepsmetafoor is toepasselijker voor gedachten dan voor gedichten - uit het zinken van de gedachten, dat is het afdalen in het onbewuste (ook dit aspect schuilt uiteraard in de titel Catacomben), ontstaan de gedichten; als die zelf weggezonken zouden zijn, zijn er weinig overlevingskansen voor de beelden. ‘Om het wrakke hout te lichten’ is een prachtige omschrijving van de taak van de interpretator. Die kan, met de dichter, in ‘ongekende diepte(n)’ duiken. | |
Recent werkIn de periode dat Bastet conservator bij het Rijksmuseum was, publiceerde hij behalve vakstudies de luid bejubelde serie Wandelingen en werkte hij aan de biografie van de schrijver die hij het meest van allen bewondert en met wie hij ook duidelijk verwantschap toont: Louis Couperus. Deze werkzaamheden lieten hem niet veel tijd voor eigen poëzie en proza, maar de laatste jaren zijn er toch weer enkele bundels van hem verschenen. Zoals Bastets vroege proza en poëzie een nauwe verwantschap vertonen, zo is dit ook met zijn nieuwe werk het geval. Naast bekende motieven duiken in beide genres namelijk satirische elementen op. Voor de dichtbundel Drieluik (1985) geldt dat zeker (nog) niet. Centraal hierin staat de dood, vooral de dood van vrienden, met als contrapunt het belijden van een eigen stoïcisme. Dit laatste gebeurt vooral in een serie indrukwekkende kwatrijnen, waarin Bastet de formele strengheid van zijn allereerste gedichten van een pendant voorziet, zoals in:
E
Zijn mond, zijn ogen en die donkere moord.
In sneeuw en ijs. Vergeefs zoek ik het woord
om eenmaal, eenmaal dit nog uit te zeggen.
Stilte, vergeefs op antwoord uitgehoord.
Van een heel andere kant liet Bastet zich zien in twee bundeltjes ‘light verse’: Het fin | |
[pagina 401]
| |
de siècle alfabet (1984) en Haagse krengen (1985). De ambiguïteit van het laatste woord (‘krengen’ is deftig Haags voor ‘kringen’) is al een aanwijzing van het spottende karakter van de gedichtjes, die vaak virtuoos van rijm zijn. Hier een voorbeeld van zo'n vers, waarin Bastet de spot drijft met het moderne massatoerisme:
Eline Vere in 't Vaticaan
Dwaalt rond gelijk een blinde non.
Zij klampt een dito Frdulein aan:
wo ist die groep Laokoón?
Kein' Ahnung, zegt dit wicht amorf.
Wir sind ja Gruppe Düsseldorf.
Als prozaïst is Bastet overgegaan naar een ander genre, dat van het korte verhaal; de meeste die hij schreef zijn inmiddels gebundeld in Lobster cocktail (1986) en Manuscript in een roze smoking gevonden (1988). Op het eerste gezicht is Bastet niet alleen in formeel opzicht, maar ook inhoudelijk anders gaan schrijven. De verhalen hebben iets on-Nederlands luchtigs en doen nog het meest denken aan de veel gelezen short stories van Roald Dahl: zijn personages zijn veelal zonderlingen, hun belevenissen bijna ‘te gek voor woorden’. A la W.F. Hermans steekt Bastet bovendien de draak met universitaire beslommeringen (die hij aan den lijve heeft moeten ervaren), zoals een overmaat aan burocratie en het inventariseren van wetenschappelijke projecten die nooit worden uitgevoerd. Toch lopen er lijnen van deze verhalen naar het vroegere proza van Bastet. In ‘Een echtpaar’ uit Lobster cocktail duikt de Vesuvius weer op als locatie. De ik-verteller doet dienst als gids voor een verschrikkelijk echtpaar dat per auto de vulkaan wil nemen, maar slaagt er niet in de juiste weg naar de top te wijzen. In arren moede stapt hij uit en laat het echtpaar ruziënd achter. De laatste woorden van het verhaal zijn: ‘Ze gingen op in de natuur. Verwerden tot puimsteen. Een door niets meer te lenigen leed’. Het open einde, de steensymboliek en uiteraard de locatie doen denken aan Lava, wat ook het geval is met ‘Resten van een dagboek’, waarin een archeoloog zijn (onuitstaanbare) vrouw een dodelijke smak laat maken. In Manuscript in een roze smoking gevonden (dat zijn titel ontleent aan een meesterlijke Couperus-pastiche) komt een verhaal ‘Een dichter’ voor dat zowel met Lava als De aardbeving in verband kan worden gebracht. Twee mensen, een man en een jonge vrouw, bezoeken op een eiland een villa, de voormalige woonplaats van een jong gestorven dichter. Een oude vrouw maakt paddestoelen voor hen klaar. Als ze weggaan, ontdekken ze dat de vrouw de familienaam Locusta draagt, dezelfde als die van een uit het werk van Tacitus bekende gifmengster. Is dat een aanwijzing dat ook de bezoekers vergiftigd zijn? Het zou kunnen, want, zoals de jonge vrouw opmerkt, ‘er is een samenhang in alle dingen’: heden en verleden staan vaak op een raadselachtige wijze met elkaar in verband, zoals De aardbeving al leerde. Het lijkt ook van belang dat de hoofdpersonen in het huis dat zij bezoeken afbeeldingen zien van mythologische/historische figuren: ‘Hylas, Ganymedes, Endymion, Antineus. Vier jong gestorvenen, eenmaal tot goddelijke staat verheven’. Maar is dit lot dat van de bezoekers of doorkruist de verhaalafloop nu juist de door de portretten opgeroepen verwachting? De verteller zegt het niet en laat de lezer slechts afwegingen maken. Een tweede opmerking van de jonge vrouw: ‘Het eind is altijd anders dan je denkt’, maakt die niet gemakkelijker! | |
Eenheid in verscheidenheidUit het bovenstaande moge gebleken zijn dat poëzie en proza van Bastet in alle diversiteit toch een hechte eenheid vormen. Die schuilt in de eerste plaats in de frequentie van motieven als dood/leven, leed/resignatie, verstening/metamorfose. Bastets gevoel voor maat en orde is zichtbaar in de technische perfectie van zijn poëzie, maar evenzeer in de heldere, soepele stijl van zijn proza. Sterk laat zich in al dit werk gelden de inspiratie die hem tot zijn studie en beroep heeft gebracht: een grote liefde voor de oudheid, speciaal haar beeldende kunst en literatuur, die ideaal en toetssteen zijn.Ga naar eindnoot(2) Bastets essayistiek op archeologisch en literair-historisch terrein sluit direct bij zijn proza en poëzie aan. Van zijn Wandelingen is | |
[pagina 402]
| |
dit op voorhand duidelijk en wie maar enigszins thuis is in het werk van Vosmaer en Couperus begrijpt waarom Bastet zich juist tot deze schrijvers voelt aangetrokken. Schreef hij niet over Couperus dat zijn werk ‘meer ontwikkeling kende dan wij op het eerste gezicht misschien een ogenblik geneigd zijn te denken. Zelf had hij de artistieke noodzaak tot een bredere vleugelslag steeds opnieuw ervaren en er naar geleefd en gewerkt’.Ga naar eindnoot(3) En over Vosmaer zei hij in een herdenkingsrede: ‘Waarom de literatuurstudie zo dikwijls aan hem voorbij gaat is moeilijk te zeggen. Misschien is hij té veelzijdig en daardoor ongrijpbaar gebleken.’Ga naar eindnoot(4) Het zijn uitspraken die ook gelden voor Frédéric Bastet. |
|