Culturele samenwerking Nederlnad-Vlaanderen
Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren 1989
Taalzorg: Overheid en Burger luidde de veelbelovende titel van deze door de Nederlandse Taalunie geïnspireerde Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren (Tilburg, december 1989). In het licht van de taak van de Taalunie om de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen, werd op die conferentie de vraag gesteld welke taak de overheid heeft inzake spelling, spraakkunst, terminologie, woordenboeken, enz. en hoe die taak in beleid kan worden omgezet. Een moeilijke vraag die al meteen in de inleiding van O. de Wandel, Algemeen Secretaris van de Taalunie, op scherp werd gesteld toen hij op de vraag of burgers en overheid kunnen worden aangesproken op taalzorg bij wijze van dilemma stelde dat taalzorg een sociale dimensie heeft, maar dat betweterij in taalzorg funest is. De eerste spreker, tevens conferentieleider, G. Geerts (K.U. Leuven) opende met een taalpolitieke insteek. Zijn taal en beleid water en vuur? was de vraag die hij voorlegde. In een afgemeten, keurig volgens de regels der dialectica opgesteld betoog, onderbouwde hij zorgvuldig de stelling dat taal en beleid geen water en vuur zijn als het om standaardtalen gaat. ‘Want beleidsmaatregelen beperken de macht van de sterksten en versterken de mogelijkheden van de zwaksten’ op voorwaarde dat het beleid omzichtig en competent genoemd kan worden. En dat is nu niet het geval omdat er bij ons geen beleid is. Aldus nog, Geerts. Na deze kritische opwarming, kwam F. Droste (K.U. Leuven) aan het woord die, op enigszins badinerende toon en af en toe zelfs met licht dédain voor zijn publiek, een pleidooi hield voor de schoolmeesters. We moeten af van de idee dat taal uitsluitend communicatie is, zei Droste. En anders dan Paardekooper die al jaren het adagium ‘schrijf zoals je spreekt’ hanteert, stelde Droste dat ‘de schriftuur het spreken regelt en moet regelen’. Droste zette zich fel
af tegen de romantische visie van taal als ‘een levend organisme’ en stelde daartegenover: taal als een conventioneel systeem dat in handen is van een elite van politici, schrijvers en schoolmeesters. De politici noemt hij fraseurs met weinig invloed, de schrijvers beschouwt hij als hoeders die de regels door ze te onderhouden bevestigen, de schoolmeesters echter zijn volgens hem de makers, d.w.z. de ware begeleiders van de cultuurtaal.
De inleidende lezingen hadden als gemeenschappelijke teneur dat beleid een noodzaak is, dat taal zichzelf niet regelt en dat de overheid daar een taak heeft. Wat die taak zoal kan omvatten kwam aan de orde in de afzonderlijke groepen. Daarin waren oproepen te horen om meer normatief overleg over terminologie (Vervoorn) woordenboeken (Claes), spraakkunst (Haeserijn) en spelling (Verhoeven). Er waren ook constructieve voorstellen die direct voor bestuurlijk beleid in aanmerking komen: zo het voorstel voor een beknoptere editie van de ANS (Haeserijn) en zeker het voorstel voor een grammaticaal woordenboek ten behoeve van de allochtonen (Devos).
Toch hebben de geïnspireerde inleidingen en de bij wijlen bevlogen groepsbijdragen niet geleid tot samenhangende ontwerpaanbevelingen. Integendeel! In de plenaire slotsessie die waardig en doordacht ingeleid werd door W. Penninx met een zeer evenwichtig, maar niet van kritische zin ontbloot overzicht van gebieden waarop de overheid haar verantwoordelijkheid zou kunnen opnemen in de taalzorg, volgde dan de anti-climax van de ontwerpaanbevelingen. Die ontwerpaanbevelingen vertoonden alle tekenen van haastwerk. Niet alleen hadden de opstellers kennelijk geen duidelijk idee van de doelgroep voor wie die aanbevelingen moesten gelden, ze hadden zelfs geen idee van de implicaties die hun aanbevelingen hadden. Terecht legde L. Willems met nagenoeg filologische acribie de inconsequentie en de verregaande ondoordachtheid van de drie basisuitspraken bloot. In aansluiting daarop vond A. Hagen dat men misschien beter het hele Taalunieverdrag op de helling zou zetten. Kortom, ongenoegen alom. J. Renkema probeerde alsnog de discussie om te buigen door het publiek op te roepen om te stemmen over... Ja, waarover eigenlijk? Aangezien zelfs de retorische trucs van de taalzorger van dienst de schamelheid van de basisontwerp-aanbevelingen niet konden verhullen, werd er dan maar niet gestemd. De overige ontwerp-aanbevelingen leken een lukraak bijeengegaarde ratjetoe van privé-opinies. Enige samenhang was er met de beste wil niet in te bespeuren. Als handvat voor een beleid stelden ze niets voor. Hopelijk volgt er uit de nabespreking nog een coherente beleidsstrategie.
Ludo Beheydt