Culturele coëxistentie
Wie als buitenlander blijk geeft van interesse voor de Franse cultuur is voor de meeste Fransen meteen ‘un ami de la France’ of ‘un artiste qui rend hommage à la langue française’ en ‘patati, patata’. De Franse televisieschermen druipen van dit soort uitlatingen. De buitenlander die hetzelfde doet voor de cultuur in Nederland krijgt in het beste geval iets te horen als ‘Heus? Hoe komt u erbij?’, in het slechtste geval wordt hij voor een wereldvreemde, onrendabele zonderling gehouden. Hoe kan het anders: de laatste tijd is de Nederlandse culturele zelfverloochening weer heel erg duidelijk geworden. De doorsnee Nederlander schijnt meer dan ooit te twijfelen aan een eigen Nederlandse culturele identiteit.
In dat opzicht is Maarten Mourik, gewezen ambassadeur van Nederland bij de Unesco en oud-ambassadeur voor internationale culturele samenwerking, beslist geen doorsnee Nederlander. Zijn loopbaan getuigt van zijn nooit aflatende betrokkenheid bij de culturele uitwisseling tussen Nederland en de andere landen. Op verzoek van de Boekmanstichting heeft hij zijn ideeën daarover neergeschreven in een boek dat met recht en reden een ‘handleiding bij internationale culturele samenwerking’ mag worden genoemd, een zakelijk, maar volledig overzicht van de problemen en mogelijkheden op dat terrein.
In een woord vooraf stelt J.L. Heldring de vragen die zich bij dit thema opdringen: als het waar is dat de Nederlander een ‘onderontwikkeld cultureel zelfbewustzijn’ heeft, moet hij dan die (voor hemzelf maar povere) cultuur naar het buitenland uitdragen? Moet hij niet eerst met zichzelf beginnen, voordat hij het buitenland gaat overtuigen van de waarde van zijn cultuur? En aan de andere kant, moet het grote (Nederlandse) publiek worden beschermd tegen invloeden uit het buitenland die het blijkt te verwelkomen? De antwoorden laat de inleider, die verklaart minder zwaar te tillen aan de gevaren die de Nederlandse cultuur bedreigen, over aan Maarten Mourik. En Heldring besluit met de woorden: ‘Wie werkelijk geïnteresseerd is in een discussie over ons buitenlands cultureel beleid - maar hoevelen zijn dat - zal niet onder Mouriks studie uit kunnen.’ Typisch Nederlands.
Mourik stelt dat Nederland wel buitenlandse culturele betrekkingen heeft, maar geen buitenlands cultureel beleid en tracht in zijn studie ‘aan te geven waarom Nederland niet kan blijven volstaan met het louter passief onderhouden van culturele betrekkingen met andere landen en internationale organisaties...’ - ‘Ik zal duidelijk maken dat onze buitenlandse culturele betrekkingen slechts gediend zijn met een actieve opstelling. Passiviteit en overschilligheid schaden de Nederlandse cultuur en onze positie in de wereld,’ aldus Mourik.
Daartoe beschrijft hij stap voor stap de culturele samenwerkingsverbanden in Europa en de consequenties van Nederlands lidmaatschap van de Europese Gemeenschap. Hij heeft het ook over de Raad van Europa, de OESO, de Unesco en de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa.
Vervolgens weidt Mourik uit over bilaterale culturele samenwerking, haar motieven, aanleidingen en de vorm waarin dit kan gebeuren. In dit hoofdstuk stelt de auteur ondubbelzinnig dat de eerste verantwoordelijkheid voor het buitenlands cultureel beleid bij de minister van Buitenlandse Zaken ligt. ‘Die verantwoordelijkheid omvat zowel de conceptie van het beleid als de uitvoering. De vakministers die verantwoordelijk zijn voor onderwijs, wetenschappen en de kunsten, dienen onder de coördinerende leiding van de minister van Buitenlandse Zaken concreet inhoud te geven aan het buitenlands cultureel beleid.’ Ik kan niet beoordelen hoe dat in de praktijk in Nederland zal verlopen als er ooit een heus beleid komt, maar ik zou van een bevoegd Vlaams ambtenaar eens willen vernemen hoe hij die woorden van Mourik voor de Vlaamse Gemeenschap vertaalt.
Een ander belangrijk hoofdstuk is de beschrijving van het instrumentarium voor buitenlands cultureel beleid, te beginnen bij de ministeries, vervolgens de centrale instituten en instituten in het buitenland, tot de wereldomroepen, culturele tijdschriften en het bijzonder particulier initiatief. Daarna komt een overzicht van Nederlands bijzondere culturele betrekkingen, waarbij die met België - uiteraard - met zorg onder de loep worden genomen. Mourik gaat ook de netelige kwesties niet uit de weg: de voormalige kolonies en Zuid-Afrika.
Tenslotte maakt de auteur een