Corelli en Vivaldi, cantates van Bononcini en Scarlatti). Italië is het ‘moederland’ van de barokmuziek en het mag dan ook terecht verbazing wekken dat nu men toch al decennialang terug gaat naar de oorspronkelijke interpretatie en waardering van deze muziek de Italiaanse musici zo weinig van zich lieten horen. Het Aurora-ensemble onder leiding van Enrico Gatti was dan ook een openbaring. De leden hebben aan verschillende Europese gespecialiseerde conservatoria gestudeerd (Bazel, Salzburg, Den Haag o.a. bij Sigiswald Kuyken) maar voegen bij die barokspecialisatie hun eigen Italiaanse zin voor melodische zwier, frasering en dramatiek. Ook Gloria Banditelli was een openbaring, met een warms stem waarmee ze heel soepel gevoelens west te nuanceren.
Nog een verrassend positieve ontdekking: het oratorium La Suzanna van Allessandro Stradella, uitgevoerd door het Barockorchester La Stagione uit Frankfurt o.l.v. Michael Schneider met vijf gelijkwaardig mooie solisten waarvan Barbara Schlick schitterde in de titelrol. De compositie van Stradella is enorm rijk gevarieerd aan stemmingen. Zowel orkest als solisten wisten die (typisch barokke) gevoelens op technisch knappe wijze duidelijk over te brengen; dikwijls was het intens ontroerend. Een pleidooi voor de barokmuziek en een prachtige les in uitvoeringspraktijk! Een vergelijking met een ander concert dringt zich op: drie kleinere oratoria (Judicium Salomonis, Jonas, Jephta) van Giacomo Carissimi werden uitgevoerd door het Engelse Gabrieli Consort and Players o.l.v. Paul McCreesh (9 zangsolisten, 6 instrumentalisten). Het werk van Carissimi is iets minder rijk dan dit van Stradella op gebied van muzikale schildering van de dramatische bijbelverhalen. Toch bevat het schitterende bladzijden zoals de storm in Jonas, het gebed van Jonas (tenor Angus Smith) of de klaagzang van de dochter van Jephta (sopraan Janet Coxwell). De uitvoering was typisch Engels: degelijk, gepolijst, maar wat braaf zodat de vonk niet écht oversloeg. Het concert met composities uit het Liedboek van de Kathedraal van Segovia door het internationale Ensemble Daedalus was ook een hoogtepunt. Dit liedboek, neergeschreven in het eerste decennium van de zestiende eeuw bevat 204 composities van 21 componisten: missen, motetten, chansons, hoofdzakelijk van de Nederlandse en Spaanse polyfone school. Het Ensemble bracht daaruit een mooie afwisselende selectie met werk van Isaac, Obrecht, Busnois, Tinctoris enerzijds en van J. Urede, J. Del Encina en F. de la Torre anderzijds. Boeiend element aan het concert was de manier waarop verschillende componisten dezelfde tekst interpreteerden of elkaars muziek verwerkten, en hoe de
Nederlandse Polyfonie de Spaanse heeft beïnvloed.
Tenslotte valt er nog een belangrijk programmapunt te vermelden: twee concerten waren gewijd aan muziek uit de Nederlanden uit de zo weinig bekende zeventiende en achttiende eeuw. Musica Antiqua Köln bracht instrumentale muziek (Padovanen, Sonates), en met sopraan Maria Zedelius en bas Hans-Georg Wimmer ook kleinere religieuze composities (aria, mini-cantate, Cantiones Sacrae) van Gistou, de Rosier, van Wichel, Vermeeren, Buns en Hacquaert, namen die zelfs bij specialisten slechts uit encyclopedieën bekend zijn. Reinhard Goebel en de zijnen schitterden daarmee - vooral in de instrumentale muziek - heel mooie composities van Ph. van Wichel (Sonates uit Fasciculus Dulcedinis) en Carolus Hacquaert (Harmonic Parnassia). De uitgevoerde religieuze muziek van deze ‘onbekenden’ getuigt van degelijk vakmanschap maar mist toch de spirit van de Italiaanse tijdgenoten. Eenzelfde kwalificering kan worden gegeven van de composities van de