Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
G. Walschap (1898-1989).
nadat het eerste en inleidende deel door itgeverij Manseau op de markt was gebracht. Behandelde dit eerste deel de beginperiode van Walschaps schrijverschap (zie Ons Erfdeel 1989, nr. 1), in het tweede deel wordt de tijdsspanne 1935-1941 onder de loupe genomen. In de Kroniek van Gerard Walschap gaat Emiel Willekens verder met zijn gedetailleerde beschrijving van Walschaps leven en werken, beginnend met de Duitse vertaling Begegnung mit Christus en eindigend op 21 december 1941, wanneer August van Cauwelaert de redactie van Dietsche Warande en Belfort meedeelt dat het tijdschrift moet ophouden te verschijnen onder druk van de bezetter. Daartussen liggen bewogen jaren waarin Walschap zijn al in de vroege werken aangekondigde geloofscrisis ten volle doorworstelt en tot een vrijzinnig humanisme komt dat hem definitief en onherroepelijk aan ‘de andere zijde’ brengt. In haar inleiding gaat Anne Marie Musschoot hier ook dieper op in. Zij karakteriseert de behandelde periode als ‘de meest bewogen jaren van (Walschaps) schrijverscarrière’ en zegt van de toen verschenen werken dat ‘ze getuigen van zijn innerlijke strijd en van zijn geloofstwijfel; ze vormen de neerslag van zijn hartstochtelijke, vaak overmoedige zoektocht naar waarheid, van zijn niet aflatende drang zich te uiten, te overtuigen, zijn bevindingen en stellingen te verduidelijken’. Over welke werken gaat het nu precies? In 1935 publiceert Walschap De vierde koning, een ‘vertelsel voor mijn kinderen’, dat in tegenstelling tot de overige jeugdverhalen wel degelijk in het Verzameld werk wordt opgenomen omdat het qua thematiek nauw aanleunt tegen het reeds vermelde Bejegening van Christus. De vierde koning is inderdaad het verhaal van de man die op zoek gaat naar het kind van God, maar het verkeerde vindt en het toch trouw blijft dienen. Fundamenteel is zijn edelmoedigheid die, zelfs al dient zij een verkeerde of verloren zaak, waardevol en belangrijk blijft. Ook hier evenwel doet de twijfel al zijn intrede, iets wat verder uitgebreid aan bod komt in Bejegening van Christus dat pas in 1940 in het Nederlands zal verschijnen omdat twee vrienden (August van Cauwelaert en Marnix Gijsen) Walschap hadden gesmeekt het niet uit te geven. Het boek staat inderdaad bol van scepticisme ten aanzien van het geloof. De crisis die erin wordt uitgebeeld, is die van Walschap zelf, die zijn studies had afgebroken en steeds verder wegdreef van een christelijke levensvisie. Niet onbelangrijk in dit verband is het feit dat Walschap al tijdens zijn opleiding tot missionaris aan het verhaal was begonnen van de Wandelende Jood die op zoek is naar de waarheid en die niet vindt in de onbevredigende antwoorden die het geloof en de kerk hem aan de hand doen. Al even belangrijk is het feit dat in hetzelfde jaar als Bejegening van Christus het pamflet Vaarwel dan verscheen, waarin de breuk met de kerk expliciet wordt uitgeschreven. Voor de aandachtige lezers van Walschap was het evenwel al langer duidelijk dat een dergelijke evolutie zou plaatsvinden. De verdere verwijdering van het oorspronkelijke geloof was reeds gebleken uit Een mens van goede wil (1936) en Sybille (1938). Met het kinderlijke idealisme van de mens van' goede wil, Thijs Glorieus, drukt Walschap zijn geloof in de mens en de menselijke gemeenschap uit en wil hij aantonen dat men geen (religieus) systeem nodig heeft om de wereld beter en mooier te maken. In Sybille vervolgens legt hij getuigenis af van een diepe geloofscrisis die de hoofdpersoon zo rationalistisch mogelijk benadert. Het instinct van Thijs Glorieus die het goede louter intuïtief verricht, en het cerabrale intellectualisme van Sibylle worden tot een subtiele synthese gebracht in Het kind (1939). Tegelijk is dit verhaal | |
[pagina 281]
| |
van een hunkering naar vrijheid en van een diep besef van de geestelijke waarden in het menselijk bestaan, een soort prefiguratie van Houtekiet, waarin uitgerekend deze twee polen contrapuntisch zullen worden verwerkt. Met deze roman uit 1939 bereikt Walschap zijn filosofisch en literair hoogtepunt. Het is, volgens J. Weisgerber, ‘een keerpunt op de weg naar de vrijheid’ juist omdat het naast de heidense, vitalistische beleving van het aardse en het lichamelijke, ook de spirituele waarden in het menselijk bestaan belicht en via deze vergeestelijking dus een correctie op het ongebreidelde beleven van de realiteit aanbrengt. Beroemd en vaak geprezen is de symbolische slotscène, waarin Walschap Houtekiet toont die vanuit de kerktoren over het landschap uitkijkt en beseft dat de dood van Iphigénie voor hem het ware leven heeft geopenbaard. Het zijn aangrijpende bladzijden die tot de mooiste van de Nederlandse literatuur behoren. Bovendien is Houtekiet als hoogtepunt ook al een vooruitwijzing naar Zuster Virgilia (1951), een ander uiterst belangrijk werk waarin de vergeestelijking centraal staat in een humanistisch levensbeeld. Een uitzondering op al deze probleemromans vormt het eenvoudige verhaal De wereld van Soo Moereman dat de traditie van Volk en De dood in het dorp voortzet. Het is een amusant volksboek dat de nauwe verbondenheid van de schrijver met zijn volk illustreert en dat uit literair oogpunt zijn stelling verduidelijkt dat een roman een verhaal is en niets anders, en dat mooischrijverij an sich totaal uit den boze is. Tot slot bevat dit tweede deel het scherpe pamflet Vaarwel dan, dat niet alleen handelt over Walschaps breuk met de kerk, maar ook als poëticaal geschrift belangrijke ideeën over de ‘moderne’ romankunst bevat. In dat opzicht kan het als leidraad bij de contemporaine romans gelezen worden, maar het behoeft zeker geen betoog dat het ook om zijn eigen inhoud waardevolle lektuur is.
Paul van Aken gerard walschap, Verzameld werk 2, Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1989, 1021 p. |
|