J. Goedegebuure (o1947).
Door opsommerigheid en een niet verantwoorde keuze blijft alles nogal vaag. Bij de verschillende genres hebben de auteurs het over moralistische, didactische en ontspannende literatuur, volksboeken, fantastische, historische en reisverhalen, almanakken en tijdschriften. In grote lijnen worden ontwikkelingen aangeduid en met voorbeelden geïllustreerd. Boeiende gebeurtenissen zijn onder meer de opkomst van de gruwelijke afschrikboekjes (in de Struwelpeter-traditie die echter niet vernoemd wordt), boeken tegen dronkenschap, nieuwe leesmethodes, prentenboeken zonder moraal, spannende avonturenboeken als die van Marryat, de volksboeken-serie van Goeverneur en de nieuwe pleidooien voor het sprookje. Het korte stukje over distributie en receptie is gebaseerd op te weinig bronnen en is hierdoor weinigzeggend.
Voor de twintigste eeuw wordt nog maar eens een andere benadering gekozen waarbij binnen de genres enkele contrasterende voorbeelden uitvoerig worden belicht ter illustratie van bepaalde ontwikkelingen. Zo wordt Fulco de Minnestreel van C.J. Kieviet vergeleken met Kruistocht in spijkerbroek van Th. Beckman en Jan Terlouws Oorlogswinter met Karel Norels Vogelvrij. De analyses zijn boeiend en verhelderend maar het historische overzicht lijdt er wel onder. Ook bij de volgende stukjes, die toch duidelijker een overzicht proberen te bieden, vallen de leemtes op die door snelle opsommingen aan het slot niet echt opgevuld kunnen worden. Aan het einde van het hoofdstuk over het kindervers worden twee ‘behoorlijk van elkaar verschillende’ groepen dichters vermeld, maar slechts één groep wordt besproken. Door nog vlug enkele boeken met meisjes als hoofdfiguur van An Rutgers - van der Loeff en Miep Diekmann bij het meisjesboek te betrekken, wordt de conclusie vertekend. Dat onder sprookjes en fantastische vertellingen Jean Dulieus Paulus de Boskabouter of Jan Terlouws Koning van Katoren niet eens vermeld worden, lijkt me vanuit historisch standpunt niet te verantwoorden. En ondanks de splitsing ‘De werkelijkheid in het kinderboek’ en ‘Maatschappijkritische boeken’ rollen tal van belangrijke ‘probleemboeken’ van de berg. De nadruk op ‘anarchistische warboel’ die Kees Fens verdedigt, is dan ook soms wat te duidelijk.
Emiel Willekens heeft met zijn stuk over de kinderboeken in Vlaanderen tussen 1830 en 1985 ongetwijfeld een heldere synthese gebracht van het onderzoek tot nu toe. Bovendien schetst hij duidelijk de moeizame evolutie en verrijkt hij zijn overzicht door een (beperkte) situering in de ruimere literaire en socio-culturele context. Het valt wel te betreuren dat het stuk (zonder verantwoording) stopt in 1985, vooral omdat er zich nadien zowel op het vlak van het proza als van de poëzie nog bijzonder belangrijke ontwikkelingen voordeden.
In drie extra hoofdstukken worden tenslotte het kinderboek in de reclame, het gezicht van het kinderboek en drukkers en uitgevers van naderbij bekeken. Het eerste hoofdstuk is door het welomschreven onderwerp het boeiendst. Het artikel over de vormgeving is vrij technisch en raffelt de periode na 1940 te snel af, iets wat ook gezegd kan worden voor de bijdrage over de uitgevers.
De hele Bibelebontse berg biedt ongetwijfeld aan een ruim publiek een doorgaans vlot leesbaar, boeiend en verhelderend overzicht. Niet alleen wie zich voor jeugdboeken interesseert maar al wie met literatuur begaan is, zou dan ook dit boek moeten lezen, al was het om zijn horizon te verruimen. Door de vele illustraties is dit werk tevens een aantrekkelijk kijkboek geworden. Vanuit (historisch-) wetenschappelijk oogpunt duiken er bij lezing wel een aantal bedenkin-