| |
| |
| |
Christine D'haen (o1923) (Foto Bart Blomme, Aalst).
| |
| |
| |
Geen enkel kaartje afstaan
Verrassend nieuw werk van Christine D'haen
Dirk de Geest
DIRK DE GEEST
werd geboren in 1957 te Oostende. Doctor in de Germaanse filologie aan de K.U. Leuven (1986). Is verbonden als Bevoegdverklaard Navorser van het N.F..W.0. aan de afdeling Nederlandse Literatuurstudie van de K.U. Leuven. Publiceerde o.a. ‘Dichtersbij. Creatief schrijven in het poëzieonderwijs’ (1982); (samen met Hugo Brems) ‘Wij bloeien maar bloeien vergeefs, Poëzie in Vlaanderen 1945-1955’ (1988).
Adres: Poortveldenplein 17/4, B-3220 Aarschot
| |
Puzzelkaartjes bij elkaar
Het komt tegenwoordig wel vaker voor dat een wat oudere auteur op zoek gaat naar de eigen wortels en dat autobiografische project in een soort van fictioneel relaas probeert te integreren. De jongste jaren waagden in Vlaanderen onder meer Ben Cami, Ludo Abicht en (wellicht het meest bekend) Brigitte Raskin zich aan een dergelijk avontuur. Recent heeft ook de dichteres Christine D'haen het initiatief tot een dergelijke terugblik genomen. Het resultaat daarvan is Zwarte sneeuw, een prozaboek dat in diverse opzichten curieus genoemd kan worden.
Dat het niet gaat om een traditioneel autobiografisch geschrift, is overigens niet zo verwonderlijk. De lezer die vertrouwd is met het werk van D'haen - en dan uiteraard in de eerste plaats haar recente Gezelle-biografie De Wonde in 't hert - wist al dat hij geen conventionele verhalende tekst moest verwachten. In het Gezelleboek heeft D'haen immers (in het spoor van de Franse semioticus Roland Barthes) betoogd en gedemonstreerd hoe een dergelijk synthetisch en zuiver-referentieel project één grote fictieve illusie is; tekst en auteur zijn met name twee totaal verschillende categorieën, en geen enkel relaas kan daartussen een volledige brug slaan. Hooguit is het mogelijk om die droom te benaderen, door het verzamelen van allerlei heterogeen materiaal (documenten, herinneringen, gebeurtenissen, getuigenissen...) en het aanbrengen van een zekere, al bij al nogal willekeurige structuur daarbinnen.
Meteen is daarmee ook het patroon van Zwarte sneeuw aangegeven. ‘Alle puzzelkaartjes bij elkaar bevatten het Systeem om alle puzzelplaatjes mee te maken. Geen enkel kaartje zou ik willen afstaan, dat wist ik zeker. Of aan de liefste’. Dit korte fragment, dat ook op de achterflap wordt geciteerd, geeft perfect de opzet van het boek aan: verzamelen, met het oog op een verdere structuur en een meer definitieve en overzichtelijke zingeving. De
| |
| |
schrijver, en in zijn spoor ook de lezer, treedt daarbij echter niet buiten het talige cryptogram zelf.
Wat biedt dit boek dan wel? Fragmenten uit dagboeken, flarden van herinneringen, momentopnamen van gebeurtenissen, niet enkel chronologisch maar evenzeer in een soort van vaag thematisch verband geplaatst. De eerste poging tot (re)constructie is geconcentreerd rond ‘De tijd’ en gebruikt het chronologische en het ruimtelijke patroon. Daarna komt ‘Spiegel’ - dat broksgewijs de wording van een meisje tot een vrouw en een moeder evoceert - en ‘Geheim’ dat uiteraard de seksualiteit thematiseert. Uiteindelijk verzamelt ‘Splinters’ een aantal notities rond literatuur, het verleden, mensen en reizen. Bij die selectie is de associatieve schriftuur minstens even belangrijk als de temporele of logische ordening, en in plaats van één autonoom sprekend ik komt hier een verbrokkelde veelheid van stemmen aan het woord.
Daarmee is echter ook aangegeven hoe het in feite onmogelijk is om over een boek als dit te schrijven. Men moet gewoon Zwarte sneeuw zelf lezen, om de fascinerende en bijwijlen zelfs hypnotiserende kracht van dit vertaalde verleden en dit geschreven leven te ondergaan. Enerzijds is het bijeengebrachte materiaal erg anekdotisch; het gaat om duidelijk gedateerde souvenirs. Eigennamen, plaatsen en personen alluderen zo op het strikt individuele karakter van de schriftuur, en de talrijke data en op sommige momenten zelfs de verouderde spelling wijzen op de historische dimensie ervan. Anderzijds worden de teksten echter permanent aan die specifieke historische context onttrokken door ze bewust te isoleren, fragmentair te houden en in een nietchronologische structuur te integreren. Daardoor ontstaat allereerst een louter tekstueel verband, met allerlei brokstukken die door middel van motieven, herhalingen of leemten met elkaar verbonden zijn. Het boek van Christine D'haen heeft daardoor ook wat weg van aforismen of maximen, uitspraken die iets algemeens over haar/het leven zoeken te reveleren.
Kenners van D'haens poëzie zullen trouwens aan Zwarte sneeuw extra plezier beleven. De biografische achtergronden van een aantal van haar gedichten worden hier enigszins in reliëf geplaatst: Anna-Livia en Sylvester, Kira en Bérénice, Amsterdam en Edinburgh, het zijn een paar van de personages en locaties die in dit boek optreden. Minstens even opmerkelijk is echter de langdurige fascinatie die Christine D'haen aan de dag legt voor allerlei vormen van slijtage en degeneratie: het bij uitstek vergankelijke, de lichamelijke aftakeling, de dood, de erotiek... De schrijfster etaleert en analyseert op een onschuldige, maar juist daardoor schaamteloze wijze die existentiële grenservaringen, die - a fortiori in het strenge morele raster waarin ze is opgegroeid - in feite onbesproken moeten blijven. Daardoor krijgt dit boek echter iets decadents, iets voyeuristisch. Het komt soms angstaanjagend dicht op de lezer af, doordat het zichzelf zo genadeloos eerlijk aan hem uitlevert, maskers toont én ontmaskert. Het is het verhaal van een levensgeschiedenis, van een tijdsgewricht, van een verleden. Maar het is gelukkig ook veel meer dan dat: het is een erg fijnzinnige vertaling van (vermeende) ervaringen, een subtiele verstening van brokken menselijk verleden.
| |
| |
| |
Mirages
Wie na Zwarte sneeuw D'haens gedichten (opnieuw) ter hand neemt, zal haar gemaniëreerde taalhantering wellicht op een geheel andere wijze bekijken. De confrontatie met de poëzie wordt trouwens nadrukkelijk in de hand gewerkt, doordat gelijktijdig met het boek herinneringen een nieuwe dichtbundel verscheen: Mirages. Dat nieuwe werkstuk ligt duidelijk in het verlengde van haar vorige werk, ook al haalt het m.i. slechts bij momenten het hoge peil van een bundel als Ik sluit van daegh een ring (1975) en de monumentale verzamelbundel Onyx (1983). Opnieuw wordt de geduldig volhardende lezer - want een dergelijke poëzie vereist ontegensprekelijk een volgehouden concentratie - getroffen door de beroezende taalkracht van haar beste gedichten, de rijkdom aan beelden en indrukken uit heel diverse sferen die worden samengesmolten tot één overtuigend geheel; het lijkt warempel of die poëtische samenhang altijd al staan heeft en bij dat melodieus gemak zou men zelfs de ingenieuze arbeid vergeten waarvan ieder gedicht uiteindelijk het moeizame resultaat is.
Het gangbare beeld dat lezers en recensenten veelal hanteren, is dat van Christine D'haen als een uitgesproken ‘klassieke’ dichteres. Op het eerste gezicht leent haar lyriek zich trouwens uitstekend tot een dergelijke visie. Formeel wordt haar poëzie immers gekenmerkt door het gebruik van traditionele versvormen als het grafgedicht of het epithalamium, een sterk periodische zinsbouw, een verheven woordgebruik, een gedragen ritme, en een geraffineerd klankenspel. Daarbij maken deze teksten ook inhoudelijk een erg klassieke indruk door de talrijke verwijzingen naar de klassieke oudheid en de mythologie, de bijbel en de wereldletterkunde, de geschiedenis en de wetenschap, allusies die doorgaans in voetnoten bij de gedichten worden toegelicht. En ten slotte kaderde haar poëzie aanvankelijk duidelijk in een personalistische mensvisie, met de gangbare dichotomieën tussen god en mens, ziel en lichaam, man en vrouw... Het is dan ook beslist geen toeval dat toonaangevende critici als Raymond Herreman en Albert Westerlinck van meet af aan erg ingenomen waren met deze verzen, en dat een aantal gedichten (zoals het overbekende ‘Daimoon megas’ of ‘De mol’) sindsdien hun weg naar de literaire bloemlezingen hebben gevonden.
Gaandeweg kreeg die classicistische kritiek het echter aanmerkelijk moeilijker met de sterk gemaniëreerde zegging van Christine D'haen en het esoterische karakter van heel wat van haar gedichten; de voetnoten (op zich al een onpoëtisch procédé) losten daarbij lang niet alles op, ook al gezien het sterk eclectische van haar referentiekaders. Het resultaat van die werkwijze is een poëzie die op de gemiddelde lezer een indruk maakt van een weerbarstig hermetisme en van een ongecontroleerde overvloed aan gegevens. Met enige overdrijving zou men kunnen stellen - en het is ook wel eens gesuggereerd - dat de titel van het gedicht en de aanvangsregels het essentiële thema aanduiden en dat de rest van het gedicht een sierlijke variatie, maar dan ook slechts een variatie daarop vormt. Waarom de keizer zo pompeus aankleden als hij uiteindelijk toch maar naakt is, zal de onschuldige lezer zich ongetwijfeld afvragen.
Mirages vormt in dat opzicht, misschien nog meer dan de vorige bundels, een duidelijk probleem. De bundel opent al met een erg erudiet grafgedicht voor Marijn de Jong, die blijkens de aantekeningen anglist was. Meteen is dit gegeven voor Christine D'haen de gedroomde gelegenheid om alle registers van de taal open te trekken. Realia uit de Engelse geschiedenis en de literatuur en Latijnse termen i.v.m. de spraakorganen worden geïntegreerd in een bizarre maar fascinerende taalcreatie:
Essentie van het Engelsch, Horsa en Hengest
tot den schreeuw des dwazen Lear
dat woord van tweed en briar
gij spreekt het zoo perfect als bellen blazen
Op die manier wordt de argeloze lezer
| |
| |
meteen geconfronteerd met de kenmerkende eigenschappen van D'haens schriftuur, haar fascinatie voor het vreemde woord, de aparte spelling en vooral de eigennaam. Onophoudelijk treft men in de gedichten uit Mirages namen aan van personages uit de westerse en oosterse mythologieën, namen die in de aantekeningen achteraan kort worden toegelicht. Daaruit moet dan blijken dat deze eigennamen niet willekeurig gekozen werden, maar thematisch een zekere samenhang vertonen; in een gedicht als ‘Graal’ wordt uiteraard de middeleeuwse zoektocht van de Ronde-Tafelridders naar de heilige graal opgeroepen, en ‘Erotologie’ herinterpreteert bijvoorbeeld de Griekse mythen (via de figuren van Danae, Leda, Io) als de erotische strijd tussen de twee seksen, de evocatie van een verkrachtingsscène en de daarmee verbonden metamorfose. In de poëtische tekst bekleden die eigennamen echter evenzeer de functie van vreemde indringers, elementen die zich niet meteen tot herkenbare taal- en betekeniselementen laten reduceren. Zij weerstaan de lezer, zoals ze in zekere zin ook aan de (con)tekst weerstand bieden. Op die manier hebben ze, om zo te zeggen, een stollend effect en kaderen ze volledig in de uitzonderlijke aandacht voor de talige materialiteit.
Tegelijk heeft die aparte vormgeving echter fundamentele repercussies op het thematische niveau. Zo wordt het klassieke ideaal van een evenwichtige, geheel inzichtelijke structuur uiteindelijk in het schrift zelf op subtiele wijze geperverteerd. Enerzijds onderneemt Christine D'haen in haar poëzie een hartstochtelijke poging om te komen tot een harmonische samenhang, een nieuwe totale visie op de werkelijkheid, en probeert ze zo de absolute zuiverheid van betekenissen te (re)construeren en veilig te stellen. Anderzijds is het dichterlijke woord, zeker wanneer het zo ‘naar de letter’ wordt genomen als hier, echter in se reeds een vergankelijke constructie, aangezien de materialiteit de plaats bij uitstek is waar het lichamelijke en het vergankelijke aan de oppervlakte treedt. Net als de sterfelijke en noodzakelijk geseksualiseerde mens wordt ook het gedicht geërotiseerd en geëroseerd.
Juist in die onafgebroken spanning tussen zingeving en het risico van zinverlies vertoont deze poëzie (bewust) nogal wat overeenkomsten met het hysterische spreken, dat trouwens door een aantal Franse en Nederlandse feministen als het authentieke ‘vrouwelijke’ spreken wordt opgeëist. Freud heeft erop gewezen hoe de fascinatie voor het encyclopedische in dat verband kadert in een streven om de raadsels van de geschiedenis, het leven en de seksualiteit te doorgronden en vast te leggen en zo het wisselende spel van de betekenissen, de vergankelijkheid en de pure lichamelijkheid voorlopig terug te dringen. Daarbij gaat de hysterica allerminst systematisch te werk, maar put ze uit de meest diverse bronnen: wetenschappen, culturen en literatuur, maar evenzeer onwetenschappelijke disciplines als de magie, de alchemie en de mythologie. Dat heterogene materiaal wordt dan verwerkt tot een eigengereide synthetische visie. Zo bevat Mirages onder meer een schitterend epischlyrisch gedicht waarin D'haen de geschiedenis van de kosmos evoceert, vanaf het zwarte gat en de afkoeling van de aarde tot de wording van de mens en uiteindelijk de uitvinding van de computer. Dat breed opgezette fresco dient zich weliswaar aan als een droom, een soort van visioen, maar tegelijkertijd streeft de dich- | |
| |
teres toch een verregaande historische en houding in hun schriftuur op overtuigende wetenschappelijke accuraatheid na:
Half droomt de wereld, half waakt zij klaar
en draait gestaag zodat elkeen gewekt
het licht ontwaart, dan weer in slaap verzinkt.
barstend gebald conglomraat
baarde in razend tempo oeratomen (...)
Een dergelijke synthese is echter lang niet altijd haalbaar. Vaak blijft het, net als in Zwarte sneeuw, bij voorlopige aanzetten. De afdeling ‘Moerae’ bestaat zo uit niet minder dan 99 fragmenten; het is echter typerend hoe zelfs hier nog een poging wordt ondernomen om tot één globale tekst /waarheid te komen door de teksten te nummeren en thematische verbanden en overeenkomst in motieven uit te werken.
Daarnaast is het gedicht evenzeer een plaats voor talige experimenten, voor een haast geslachtelijke omgang met klanken en woorden. Kennis en verleiding, afstandelijkheid en subjectieve betrokkenheid gaan op die manier hand in hand, door de briljante retoriek en - niet het minste - de enorme rijkdom aan materiaal die wordt geëtaleerd. Christine D'haen plaatste trouwens zelf, in een brief aan Paul Claes (opgenomen in diens essay De Kwadratuur van de Onyx, 1986), haar poëzie nadrukkelijk in die erotische sfeer:
‘Wij schrijven gedichten omdat we in gedichten dezelfde liefdesverenigingen kunnen bewerken als met ons lichaam: paringen van klanken, versmeltingen, verleidingen, dissonanties en hevige toenaderingen van syntaxes, onderwerpingen en beheersingen van casussen, ornamenten en exhibities, geheime uitstallingen van verborgen objecten, terughouding en overgave, castraties en deliria: la poésie fait tout et plus que tout’.
Zowel op grond van die ambitieuze poëticale uitgangspunten als op grond van de krachtige lyriek die daaruit resulteert, is Christine D'haen, meer dan heel wat feministische auteurs of de ‘Nieuwe wilden’ rond Elly de Waard, een van de zeldzame schrijfsters die de seksuele differentie en de hysterische artistieke ouding in hun schriftuur op overtuigende wijze weten waar te maken. Dat alleen al is geen geringe prestatie!
| |
Bibliografie:
christine d'haen, Zwarte sneeuw, Kritak/Meulenhoff, Leuven/Amsterdam, 1989, 131 p. |
christine d'haen, Mirages, Querido, Amsterdam, 1989, 74 p. |
|
|