| |
| |
| |
De Neerlandistiek in Indonesië in de jaren tachtig
Veertig jaar later
Reinier Salverda
REINIER SALVERDA
werd geboren in 1948 to Arnhem. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de V.U. Amsterdam. Was tot 1 oktober 1989 Seniordocent aan de Nederlandse sectie van de Universitas Indonesia to Jakarta en is nu hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan University College, London. Publiceerde ‘Leading Conceptions in Linguistic theory’ (dissertatie, 1985), ‘De ANS voor anderstaligen’ in ‘Forum der Letteren’ (1987) en ‘Nederlands als wetenschappelijke bronnentaal voor Indonesische Studien in Indonesië’ in C.R. Groeneboer ‘Studi Belandi di Indonesia’ (1989).
Adres: Dutch Department, UCL, Gower Street, London WC 1E 6 BT Groot-Brittannië
Onder de vele fascinerende aspecten van de moderne Indonesische cultuur is één van de meest interessante wel de complexe en veelkantige taalsituatie.
De nationale taal van de Indonesische Republiek is, zoals vastgelegd in de grondwet van 1945, de bahasa Indonesia, het Indonesisch. Dit is de moderne voortzetting van het vroegere Maleis, dat al eeuwenlang in de gehele archipel in gebruik was als lingua franca. In de twintigste eeuw werd deze algemene voertaal één van de symbolen van de Indonesische nationalistische beweging. ‘Eén land, één volk, één taal’ - dat was, sinds 1928, één van de nationalistische leuzen in de strijd om onafhankelijkheid van het Nederlandse koloniaal bewind.
Sinds de onafhankelijkheid is er in Indonesië een actieve taalpolitiek gevoerd ter ontwikkeling en verbreiding van het Indonesisch als nationale taal. En met succes. Overal in de archipel is het Indonesisch nu in gebruik als voertaal en de verbreiding ervan wordt sterk gestimuleerd en beïnvloed door de overheid, de media en het onderwijs. Blijkens de laatste volkstelling van 1980 kent nu 60 procent van de bevolking Indonesisch. Voor naar schatting 17 procent van de bevolking is het Indonesisch nu, veertig jaar na afloop van de onafhankelijkheidsstrijd, de moedertaal. En wie de jeugd heeft, heeft de toekomst: van het alledaagse informele taalgebruik van de jeugd, speciaal die in de hoofdstad Jakarta, gaat een grote in- | |
| |
vloed uit. Vergeleken met het vroegere Maleis heeft de taal een enorme ontwikkeling doorgemaakt, zowel in woordenschat als in grammatica. Een zeer actieve rol hebben daarbij de Indonesische linguïsten gespeeld, vooral ook via het Pusat Bahasa, het Nationale Taalcentrum: nadat er al in 1972 een goede regeling van de standaardspelling tot stand was gekomen, zijn er in 1988 ook een groot standaardwoordenboek en een standaardgrammatica van het Indonesisch gepubliceerd. Deze snelle ontwikkeling van het Indonesisch als symbool en instrument van nationale eenheid zou vermoedelijk de vele Nederlanders verbazen die veertig jaar geleden in het Maleis niet meer zagen dan een taaltje voor de markt en voor de bedienden, maar ongeschikt voor hogere zaken als politiek, cultuur en wetenschap.
Deze opbouw van het Indonesisch is van groot strategisch belang voor de opbouw van de jonge staat. De problemen waar men voor staat, zijn enorm: er is een grote, snel groeiende bevolking, de archipel omvat in totaal 13.000 grotere en kleinere eilanden; er zijn meer dan 300 verschillende talen; er zijn talrijke verschillende volkeren, elk met een eigen taal en cultuur. Het gevaar van fragmentatie is dus niet bepaald denkbeeldig; een gevaar, waarvan men zich door de deelstatenpolitiek van Van Mook en door de diverse opstanden in de buitengewesten in de jaren vijftig en zestig scherp bewust is. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk, dat de ontwikkelingen in het nu uiteenvallende Sowjetimperium, waarbij taalkwesties ook een voorname rol spelen, met meer dan gewone aandacht worden gevolgd in de Indonesische pers.
De voortschrijdende Indonesianisering heeft twee kanten: enerzijds ontwikkeling en vooruitgang, wanneer kleine volksstammen van soms maar een paar honderd leden in zeer afgelegen en onontwikkelde streken worden opgenomen in het moderne Indonesië. Maar anderzijds ook verlies van eigen taal, cultuur en identiteit, een gevaar dat zelfs de Javanen bedreigt. Uit de gegevens van de laatste volkstelling kan ook afgeleid worden, dat voor 40 procent van de bevolking het Indonesisch nog een vreemde taal is. Dit brengt met zich het risico, dat bepaalde volkeren, zoals bij voorbeeld de Papua's in Irian Jaya, het vroegere Nieuw-Guinea, die weinig Indonesisch kennen, overheerst gaan worden door de Indonesisch sprekende bestuurselite, leger, politie, Chinese en Makassaarse handelaren, tycoons uit Jakarta. Teneinde een dergelijk intern kolonialisme tegen te gaan heeft kabinetsminister Moerdiono in oktober 1988 op het Vijfde Nationale Taalcongres betoogd, dat bestuursambtenaren - net als in de Nederlandse tijd - verplicht zouden moeten worden de lokale taal te leren om met de plaatselijke bevolking te kunnen communiceren. Dit is geheel in lijn met de basisprincipes van de Pancasila, de Indonesische staatsideologie, die een harmonieus samengaan beoogt van heterogene elementen in de eenheid van Indonesië.
Veeltaligheid is in Indonesië een alledaagse realiteit. In een smeltkroes als de hoofdstad Jakarta, waar men uit alle windstreken naar toe trekt in de hoop op werk en inkomen, koop je saté bij de Madurees, batik bij Javanen en fruit en groente van de Sundanezen op de markt. Parkeerwachters komen uit Surabaya, busconducteurs en douanemensen zijn vaak Bataks, de banken, supermarkten en grote restaurants zijn veelal van Chinezen, rondtrekkende antiekhandelaren zijn vaak afkomstig
| |
| |
uit Padang en de Minangkabau, bij politie en leger vind je veel Menadonezen en Molukkers. Er zijn subgroepen uit alle regio's en die houden in onderling verkeer hun eigen taal en cultuur vast, met daarnaast het Indonesisch, of liever de informele Jakartaanse variant daarvan, als algemene voertaal.
Dit kan leiden tot zeer complexe situaties. Mijn studenten bijvoorbeeld gebruiken het standaard-Indonesisch eigenlijk alleen op colleges, voor examens en scripties, in contact met docenten en in andere formele situaties. In de kantine, op straat, met hun vrienden spreken ze echter de jeugd-variant van het Jakartaans of de geheimtaal Prokem. En thuis, vooral in een huishouden van een ‘extended family’, is het niet ongewoon wanneer met de oudere generatie nog Javaans wordt gesproken, de man Javaan is en met zijn Sundase vrouw Sundaas spreekt, terwijl met de kinderen Indonesisch wordt gesproken. Vaak gaat dit met een enorme souplesse in het switchen van de ene taal naar de andere, en met een grote tolerantie voor interferentie en taalvermenging. En zo wordt dan het Indonesisch verrijkt met talloze woorden uit andere talen, waarbij het Javaans één van de voornaamste leveranciers is.
Behalve de vele inheemse talen spelen ook twee talen van buiten de archipel een belangrijke rol. Het Arabisch als taal van de Islam is voortdurend te horen in de oproepen aan de gelovigen die dag en nacht elektronisch versterkt van de minaretten weergalmen, maar ook bijvoorbeeld in godsdienstoefeningen en korancompetities op de TV. Het Engels als belangrijkste taal van de Westerse cultuur en technologie is overal te vinden, in kranten en advertenties, in uithangborden van Engelse cursussen en fastfood-ketens als Kentucky Fried Chicken, in de talrijke leenwoorden van het moderne leven: upgrading, manager, computer, leasing, disco, catering, enzovoorts.
Veeltaligheid, taalvariatie, interferentie, taalvermenging, code switching, taaltolerantie, een sterke orale cultuur en een bewuste taalpolitiek - allerlei buitengewoon interessante linguïstische verschijnselen doen zich voor in het dagelijks leven in deze metropool, dit Babylon, en vanzelfsprekend laten die allemaal hun sporen na in de algemene voertaal, dit alles overkoepeld door het officiële standaard-Indonesisch dat gebruikt wordt in de media, door de overheid, bij het onderwijs, het recht en de handel, en in het inter-etnisch verkeer.
| |
De speciale positie van het Nederlands
In deze historische en linguïstische context neemt het Nederlands nog steeds een bijzondere positie in.
In veel opzichten vormen de lotgevallen van het Nederlands in de loop van deze eeuw het spiegelbeeld van de opkomst van het Indonesisch. Zoals het Indonesisch een symbool van onafhankelijkheid en nationalisme was, zo werd het Nederlands een koloniaal symbool. Er is in de jaren twintig en dertig een levendige discussie gevoerd over de vraag welke taal de voertaal in Nederlandsch-Indië zou moeten zijn, het Nederlands of het Indonesisch. Door Nederlandse onderwijsdeskundigen als G.J. Nieuwenhuis werd het gebruik van het Nederlands als voertaal sterk gepropageerd, wat fel afwijzende reacties opriep van nationalisten als Sutan Takdir Alisj ahbana, de nestor der Indonesische grammatici. Het pleit is toen beslecht door de Japanners, die direct na hun inval in 1942 het Nederlands verboden. Dit betekende een sterke impuls voor het Indonesisch. In 1945 tot nationale taal geproclameerd, werd het Indonesisch vervolgens in 1950 verplicht gesteld voor het onderwijs en in 1956, het dieptepunt van de Nederlands-Indonesische betrekkingen, werd het Nederlands opnieuw verboden. Pas in 1969, ruim na de beëindiging van het Nieuw Guinea-conflict, kon in het kader van het toen gesloten Cultureel Akkoord de Nederlandse afdeling van de Universitas Indonesia heropend worden, als enige plaats in heel Indonesië waar men toen Nederlands kon leren. Het Nederlands is sindsdien altijd een zaak tussen de beide regeringen gebleven en het heeft altijd prominent gefigureerd in de voortgangsbesprekingen over het Cultureel Akkoord. De Indonesische regering erkent het belang van het Nederlands, maar geeft er in vergelijking met andere
| |
| |
vreemde talen geen hoge prioriteit aan. Het is vooral het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen geweest, dat de fondsen heeft geleverd voor activiteiten op het gebied van het Nederlands in Indonesië. Voor de toekomst van het Nederlands zal een dergelijke cultureel-wetenschappelijke ontwikkelingshulp vooralsnog onmisbaar blijven.
Het is deze politiek-historische achtergrond, speciaal het koloniaal verleden, die de positie van het Nederlands bijzonder maakt. Er zijn gevoeligheden overgebleven, die, hoewel vaak met Indonesische wellevendheid gemaskeerd, toch soms wel tot uiting komen. Zo verklaarden soms mensen, die naderhand uitstekend Nederlands bleken te kennen, bij eerste kennismaking nadrukkelijk, dat ze geen Nederlands spraken. Er zijn Indonesiërs met slechte herinneringen aan bordjes ‘Verboden voor honden en inlanders’ in zwembaden in het Batavia van de jaren dertig. Er zijn ook oude KNIL-militairen die hun aanhankelijkheid aan Koningin Wilhelmina betuigen. Zowel positief als negatief zijn er dus gevoeligheden, maar in de acht jaar van mijn verblijf in Indonesië heb ik daar nooit rechtstreekse uitingen van meegemaakt. Maar wie zijn oor goed te luisteren legt bij de stroom van roddel en geruchten die voortdurend achter iemands rug om worden verspreid, kan veel te weten komen over de soms zeer diepe ressentimenten die er nog leven, en die bepalend zijn voor de attitude tegenover het Nederlands.
Er zijn nog tal van sporen van de vroegere Nederlandse aanwezigheid te vinden in het huidige Indonesië. De Nederlanders hebben er wegen, spoorlijnen en plantages aangelegd, bruggen, kerken, forten en hotels gebouwd. In de grote steden vind je nog overal postkantoren, politieposten, stations, bankgebouwen, paleizen, villa's, ziekenhuizen, kazernes, departementen en musea uit de Nederlandse tijd. Veel van deze gebouwen zijn nog in gebruik voor hun oorspronkelijke bestemming en belichamen daarmee de institutionele continuïteit van de vroegere kolonie naar het huidige Indonesië, al verdwijnen ze steeds meer tussen de moderne high rise kolossen die de Nieuwe Orde kenmerken. Het zijn stille getuigen van Nederlandse activiteiten en ondernemingen, evenals de Nederlandse erebegraafplaatsen en de oude, vaak door onkruid overwoekerde kerkhoven uit de Nederlandse tijd.
Meer sprekende getuigen zijn de overal langs de straat te vinden uithangborden: kantor pos, praktek dokter, notaris, bekleding, strom, stel velk, kavel, persil, advokat. Het Indonesisch bevat meer dan vijfduizend Nederlandse leenwoorden, zoals listrik (electriciteit), ritsleting (ritssluiting), porsekot (voorschot), arsip (archief) en sokbreker (schokbreker). In Indonesische kranten en tijdschriften vind je ze op allerlei gebied. Soms worden in juridische artikelen tussen haakjes Nederlandse termen als bewijs, normgeving, bekentenis en poenale sanctie toegevoegd ter verduidelijking van nog niet gestandaardiseerde Indonesische terminologie. Er zijn supermarkten waar bruin brood te koop is, restaurants die adverteren met rijsttafel en poffertjes.
En dan is er natuurlijk het Indische Nederlands, de taal van de nog in de Nederlandse tijd opgeleide oudere generatie. Overal in de archipel ben ik ze tegengekomen, gepensioneerde ambtenaren, ex-militairen, academici, dokters, ingenieurs, juristen, bedienden en chauffeurs. Al zijn zij misschien nog nooit van
| |
| |
hun leven in Nederland geweest, zij spreken vaak uitstekend Nederlands, zeer verzorgd en keurig, met typische wendingen als ‘Ik ben er beu van’, ‘Ik zal hem beuken’, ‘Ik ga nu eerst, ja’. Te oordelen naar de resultaten, is het onderwijs in het Nederlands in de jaren dertig van uitstekende kwaliteit geweest. Nederlands kennen is daarom een teken van een goede schoolopleiding of, wat vaak op hetzelfde neerkomt, een goede familieachtergrond, en heeft in dat opzicht zeker nog een groot prestige.
Het is echter de taal van de oudere generatie, die nu rond de zestig is. Daaronder vind je nog wel vijftigjarigen met een grotendeels passieve beheersing van het Nederlands. Beneden de veertig jaar zijn er praktisch geen Indonesiërs die Nederlands kennen, met een uitzondering voor diegenen die nog contact met Nederland hebben vanwege familie of studie.
Toen ik in 1981 in Indonesië begon, was voor mij de grootste verrassing het bestaan van deze ontwikkelde bovenlaag van oudere, Nederlandssprekende Indonesiërs. De eerste maand van mijn verblijf daar heb ik vrijwel alleen Nederlands gesproken, in mijn hotel, met ambtenaren, makelaars, met de dokter, met collega's op de universiteit. In hun vaak zeer keurige en daardoor enigszins gedateerde Nederlands doen zich interessante interferentie- en code switching-verschijnselen voor. Ouders gebruiken het als ze iets willen zeggen wat niet voor kinderoren bestemd is. Jakartaanse travestieten gebruiken onderling Nederlandse woorden als een geheime code. Hogere ambtenaren gebruiken het om indruk te maken op hun ondergeschikten. In een gesprek valt dan eerst eens voorzichtig een Engels of Nederlands woord om de gesprekspartner af te tasten. Reageert deze op dezelfde wijze, dan kan geleidelijk aan het hele gesprek in de andere taal overgaan. Of alles wordt door elkaar gemengd, soms zelfs in één zin, die kan beginnen in het Indonesisch, dan overgaat in het Engels, wordt voortgezet in het Nederlands en dan weer eindigt in het Indonesisch. Het zijn zetten in een conversatie, waarbij men elkaar wederzijds aftast op herkomst, ontwikkeling en sociale status, met een grote flexibiliteit en tolerantie op het gebied van taalvermenging.
Door het verleden, door de vele familiebanden en de economische relaties is er in het huidige Indonesië nog vrij veel belangstelling voor Nederland. Velen luisteren dagelijks naar Radio Nederland Wereldomroep. In de grote hotels zijn Libelle, Margriet, Viva en Story te koop, evenals NRC-Handelsblad, Elsevier, Telegraaf en Algemeen Dagblad. De Indira International Bookshop in Jakarta adverteert dat er Nederlandse boeken te koop zijn. In de grote hotels zijn geregeld weken met Nederlands eten, en er is een Nederlands restaurant, ‘Memories’ geheten, waar haring, jenever, erwtensoep en hutsepot te krijgen zijn. In de bioskopen draaien films met Sylvia Kristel en Rutger Hauer, en iedereen kent Ruud Gullit. Begin 1988 heeft wekenlang de film Max Havelaar in een groot aantal drukbezochte bioskopen gedraaid. Er zijn plannen om Hella Haasses novelle Oeroeg te verfilmen in een Nederlands-Indonesische co-produktie. Van Indonesische zijde geven films als November 1828, Dua Tanda Mata en het meest recent de Atjehse produktie Cut Nya Din een scherp beeld van de strijd tegen de Nederlanders en de verschrikkingen van het Nederlandse imperialisme in de diverse koloniale oorlogen. Aan Nederlandse publikaties op dit gebied wordt geregeld aandacht besteed in populaire weekbladen als Tempo, het Indonesische Time.
Het verleden valt niet weg te denken en het speelt nog steeds een grote rol. Er is echter weinig plaats voor nostalgie. ‘Tempo doeloe’ is een Nederlands, niet een Indonesisch droombeeld. Het overgrote deel van de huidige Nederlands-Indonesische samenwerking op wetenschappelijk gebied, de ontwikkelings-projecten, de aanwezigheid van Nederlandse bedrijven met soms grote investeringen, dit alles is gericht op de opbouw en verdere ontwikkeling van het moderne Indonesië. Maar het is van niet te onderschatten belang, dat er in de Indonesische regering niet minder dan zes ministers zitten die in Nederland gestudeerd hebben en vloeiend Nederlands spreken. Deze speciale relatie met Nederland wordt echter bedreigd door de geweldige opleidings- | |
| |
faciliteiten die andere landen bieden, met name Japan, Amerika, Frankrijk, Duitsland en Australië. Ook Nederland spant zich nu in voor de opleiding van toekomstig leidinggevend kader. Aan Nederlandse universiteiten, vooral in Leiden en in Delft, worden jonge Indonesiërs opgeleid op allerlei gebieden: ingenieurs, juristen, fysiotherapeuten, oceanografen, bosbouwkundigen, sociaal geografen en antropologen, politieambtenaren, islamologen en deskundigen op het gebied van de luchtkartering. Voor hun vertrek naar Nederland krijgen deze groepen een voorbereidende cursus Nederlands op het taalcentrum van het Erasmushuis, het Nederlandse culturele centrum in Jakarta, waar toegewijde Indonesische en Nederlandse docenten hen de eerste beginselen van deze voor Indonesiërs zeer vreemde taal bijbrengen. Er is ook een actieve vereniging van jonge Indonesiërs die in Nederland gestudeerd hebben, de IKANED, die geregeld bijeenkomsten belegt en informatie over Nederland en studeren in Nederland verspreidt.
Het Erasmushuis in Jakarta is een alom bekend instituut, niet alleen voor cursussen Nederlands, maar ook voor seminars, filmvoorstellingen, lezingen en tentoonstellingen. Er worden geregeld concerten gegeven en er is een drukbezochte bibliotheek. De Nederlandse toneelgroep ‘De Amateurs’ geeft er geregeld voorstellingen, en dit voorjaar heeft een groep studenten van de Nederlandse afdeling van de Universitas Indonesia er met succes de Nederlandse vertaling van het stuk Wolken van de Indonesische schrijver Arifin Nur opgevoerd. In december komt Sinterklaas op bezoek en er wordt Kerstmis gevierd; ook is er jaarlijks een grote bazaar voor een goed doel in Indonesië. Al deze activiteiten worden tot stand gebracht met een grote inzet en een klein budget. De bijdrage van het Nederlands Ministerie van WVC is miniem, omdat men daar ‘niets ziet in Indonesië’ en, zoals bekend, liever de Nederlandse cultuur exporteert naar Austin, Texas. Het is daardoor erg moeilijk, zo niet onmogelijk om Nederlandse films, beeldende kunstenaars, schrijvers of voor Indonesië interessante exposities naar Jakarta te krijgen. Geïnteresseerde Indonesiërs krijgen aldus maar een zeer beperkt beeld van eigentijdse culturele ontwikkelingen in Nederland. Voor een enigszins effectieve culturele export is echter kwaliteit een eerste vereiste, zeker in de concurrentieslag met andere landen, zoals bijvoorbeeld Frankrijk, Duitsland en Engeland, die in hun culturele centra wekelijks een filmprogramma organiseren, waar veel studenten op afkomen. Het Erasmushuis kan zoiets niet, en het lijkt erop, dat daarmee een reële kans gemist wordt om de Nederlandse culturele aanwezigheid in Indonesië een gezicht te geven dat ook de jongere generaties aanspreekt.
| |
Het Nederlands op de universiteiten
Een goed beeld van wat er op Indonesische universiteiten gedaan wordt en gedaan zou kunnen worden aan het onderwijs Nederlands en Neerlandistiek is te vinden in de pas verschenen uitgave Studi Belanda di Indonesia / Nederlandse Studiën in Indonesië, uitgegeven door Kees Groeneboer, evenals ik docent Nederlands aan de Universitas Indonesia te Jakarta. Dit boek bevat de lezingen van het gelijknamige congres dat in november 1987 te Jakarta plaatsvond en waar Indonesische en Nederlandse geleerden discussieerden over de
| |
| |
studie van de Nederlandse taal en literatuur en over de studie van voor Indonesië relevante Nederlandse bronnen.
Om met dit laatste te beginnen, op tal van gebieden, in de eerste plaats geschiedenis en recht, maar daarnaast ook antropologie, linguïstiek, islamologie, archeologie, geografie, vulkanologie, oceanografie, landbouwkunde, botanie en zoölogie, is een schat aan kennis en informatie vastgelegd in het Nederlands, als resultaat van wetenschappelijk onderzoek in de Nederlandse tijd. Een eerste indruk van dit materiaal kan men krijgen uit de geweldige, achtdelige Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, van 1917 tot 1939 uitgegeven bij Nijhoff. In beknopte vorm bevat deze de meest uiteenlopende informatie over Indonesië: over ontdekkingsreizen en de komst van Chinezen, Arabieren, Portugezen, Hollanders, Engelsen en Fransen naar de archipel; over de verschillende eilanden en hun bevolking, zeden, gewoonten, talen, cultuurvormen en geloof; over historische figuren, politieke bewegingen, de vestiging en uitbreiding van het Nederlands gezag; over het bestuur, het onderwijs, het recht, de zending, de pers, de literatuur en de economie; over flora en fauna, geneeskrachtige kruiden, het gebruik van opium en de exploratie van petroleum en goud; en over nog zoveel wondere zaken meer.
Het zou voor Indonesië bijzonder nuttig zijn om van deze encyclopedie een Indonesische bewerking te maken. Dat die er niet is, vormt een treffende illustratie van het probleem waar we voor staan. Om toegang te krijgen tot al die informatie is een grondige beheersing van het Nederlands noodzakelijk, maar de oudere generatie sterft uit en de jongeren missen de vereiste kennis van het Nederlands. Zo kiezen bijvoorbeeld de studenten geschiedenis van mijn faculteit, die toch vijf semesters Nederlands hebben gehad, voor hun scriptie maar liever een onderwerp van na 1945, in de overigens onjuiste hoop daarmee van die vreselijk moeilijke Nederlandse bronnen verlost te zijn. Juridische studenten, voor wie het Nederlands nog steeds een verplicht vak is, verkeren in dezelfde bedroevende situatie, nog verergerd door het ontbreken van voldoende docenten en geschikt lesmateriaal.
Om althans in dit laatste enige verbetering te brengen, hebben wij de afgelopen jaren, in samenwerking met Indonesische juristen en met het Dutch Studies Program van Professor De Vries te Leiden, geprobeerd een speciale cursus te ontwikkelen voor het leren van juridisch Nederlands. Het project Nederlands als bronnentaal waarbinnen dit gebeurt, heeft, gezien het feit dat het Nederlands nog steeds de officiële taal is van een groot deel van het in Indonesië geldende recht, een duidelijk maatschappelijk belang. Het wetenschappelijk belang is tweeledig: enerzijds bevordering van de studie van Nederlandse rechtsbronnen door Indonesische juristen, anderzijds de ontwikkeling van een programma Dutch for Specific Purposes. De Nederlandse rechtstaal die nu nog rechtskracht heeft in Indonesië, is een formele en archaïsche variant van de Nederlandse schrijftaal, vol ingewikkelde zinsconstructies en met een zeer gespecialiseerde terminologie. De moeilijkheidsgraad ervan is daardoor zeer hoog en het vereist een langdurige training voordat een grondige beheersing kan worden bereikt. Zonder een gerichte en systematische aanpak van dit taalprobleem dreigt de toegang tot voor Indonesië belangrijke bronnen grotendeels verloren te gaan.
Het zal niet lang meer duren voor het Nederlands als bronnentaal nog slechts een dode taal is als het Latijn. In toenemende mate zullen allerlei wetenschappelijke samenwerkingsprojecten op het gebied van de Indonesian Studies, de Juridische Samenwerking, de Islamologie, de linguïstiek, te kampen krijgen met dit taalprobleem. Mijn ervaring is, dat algemeen wordt onderschat hoe veel tijd het kost om goede vertalers en gespecialiseerde wetenschappelijke bronnenonderzoekers op te leiden, en hoeveel tijd en inspanning het kost om een goede Indonesische vertaling van een Nederlands wetenschappelijk werk over Indonesië te produceren. Zonder grootscheepse en langdurige inspanningen en samenwerking in een vertaalprogramma en een opleidingsprogramma voor Indonesische onderzoekers, ziet het er in de nabije toekomst voor de over- | |
| |
dracht van Nederlandse kennis aan Indonesië somber uit. Het verdient daarom aanbeveling om bij alle vormen van Nederlands-Indonesische wetenschappelijke samenwerking de allerhoogste prioriteit te geven aan de oplossing van het taalprobleem.
In dit verband zou het ook een goede zaak zijn om in Jakarta een post-graduate Dutch Studies Centre op te richten aan de Universitas Indonesia. Met de bundeling van bronnen en deskundigheid die daar mogelijk is, met de opleiding van vertalers en specialisten die daar geconcentreerd kan worden, en met de uitvoering van een onderzoeks- en vertaalprogramma dat daar gecoördineerd kan worden, heeft Indonesië dan zelf een instituut dat de toegang tot Nederlandstalige bronnen kan waarborgen.
De tweede hoofdlijn die in de bovengenoemde congresbundel wordt uitgewerkt, is die van de eigenlijke Neerlandistiek. Eén van de hoofdthema's van het congres, dat georganiseerd werd met financiële steun van het Ministerie van O en w, de Nederlandse Taalunie en NRC-Handelsblad, was, in 1987, natuurlijk het werk van Multatuli. Met film, video en exposities werd een beeld gegeven van zijn leven en werk, in lezingen en discussies werden van Nederlandse en Indonesische zijde uiteenlopende interpretaties en evaluaties gepresenteerd. Van Nederlandse kant een zekere trots op de grote schrijver die ons een kwaad geweten over de koloniale periode heeft bezorgd, aan Indonesische zijde respect voor zijn strijd voor menselijkheid en gerechtigheid, maar toch ook duidelijk reserves tegen deze heraut van de Ethische Richting in de Nederlandse koloniale politiek, die tenslotte toch graag Keizer van Insulinde was geworden.
Andere onderwerpen die op het congres aan de orde kwamen, waren: Du Perron, Tjalie Robinson, Annie Romein, de roman Koelie van mevrouw Székély-Lulofs, het maken van een Nederlands-Indonesisch woordenboek, de ANS, de studie van de leenwoorden, het werk van G.J. Nieuwenhuis, de taalpolitiek in de koloniale tijd (waarover Kees Groeneboer zijn dissertatie schrijft), de Nederlandse architectuur in de archipel, monumentenzorg, koloniale geschiedenis, archieven en archeologie. Te zamen geven ze een levendig beeld van het werkterrein dat in Indonesië klaar ligt voor de Neerlandicus extra muros.
De enige universitaire opleiding in de Nederlandse taal- en letterkunde is te vinden in Jakarta, aan de Universitas Indonesia, de belangrijkste universiteit van het land. De vierjarige opleiding telt 90 hoofdvakstudenten, waarvan het overgrote deel aan de studie begint zonder voorkennis van het Nederlands. Het eerste jaar ligt het accent vooral op de taalverwerving, daarna krijgen taalkunde, literatuur en kennis van land en volk ook plaats in het curriculum. Voor hun scriptie kiezen ze een onderwerp in de taalkunde of de literatuur. Sinds 1981 zijn er ruim 40 sarjana's afgeleverd, met scripties over onder meer de poëzie van Remco Campert en Leo Vroman, de roman Bezonken Rood van Jeroen Brouwers, het gereformeerde in het werk van Maarten 't Hart, de passiefconstructie, het gebruik van ‘toch’ en de Nederlandse werkwoordstijden.
De meeste Indonesische docenten behoren tot de oudere generatie. Zij kennen uitstekend Nederlands en hebben een langdurige onderwijservaring, maar zijn niet opgeleid als Neerlandici. Om hen te zijnertijd op te volgen en de
| |
| |
afdeling verder op te bouwen, zijn de afgelopen jaren de beste afgestudeerden uitgezonden naar Leiden. Dat heeft tot nu toe twee magisters opgeleverd, waarvan één nu bezig is met promotie-onderzoek in Leiden. In 1990 komen er, naar wij hopen, nog zes magisters bij en zo wordt een jong kader van Indonesische neerlandici gevormd, dat straks op eigen kracht de afdeling kan leiden.
Als uitvloeisel van de kolleges Nederlandkunde heeft mijn andere Nederlandse collega, Kees Snoek, in 1987 het boek Nederland leren kennen / Mengenal masyarakat Belanda gepubliceerd, waarin tal van aspecten van de Nederlandse samenleving en cultuur - taal, geloof, onderwijs, sociale zekerheid, feminisme, ruimtelijke ordening, recreatie, minderheden, en gezondheidszorg - op informatieve wijze worden behandeld. Het boek, vol recente krantenberichten en nieuwe Nederlandse woorden uit de jaren zeventig en tachtig, is in de Indonesische pers enthousiast ontvangen en door de decaan ten voorbeeld gesteld aan de andere talensecties van de faculteit.
Een boek als dit is zeer geschikt om een brug te slaan tussen de twee culturen, die, hoewel al lang met elkaar in contact, toch zeer ver van elkaar afstaan. In dezelfde geest heeft Kees Snoek de afgelopen jaren ook geregeld een literaire salon belegd met Indonesische en Nederlandse schrijvers. Hij heeft Indonesische poëzie vertaald en erover gepubliceerd, speciaal ook over het werk van de dichter Sitor Situmorang. Met Rudy Kousbroek en Gerard Termorshuizen doet hij onderzoek naar de receptie van Multatuli. Met de in Jakarta woonachtige dichter G.J. Resink heeft hij een bijzonder interview gehad. Volgend jaar verschijnt zijn dissertatie over de Indische jaren van Du Perron. Dit alles is exemplarisch voor wat een neerlandicus kan betekenen in de culturele betrekkingen tussen Nederland en Indonesië.
Er is dus, na veertig jaar, nog genoeg te doen op het gebied van het Nederlands in Indonesië. De toekomst ligt op wetenschappelijk gebied: studie van de Nederlandse taal en cultuur, vertaling en studie van bronnen, overdracht van voor Indonesië belangrijke kennis.
|
|