Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| ||||||||||
Beelden van Leo Vroegindeweij
| ||||||||||
De mathematische ordeLeo Vroegindeweij groeide op in Dirksland op de Zuidhollandse eilanden, een van de gebieden in Nederland waar het calvinisme zijn rechte lijnen in het denken trekt. In Amsterdam volgde hij de lerarenopleiding handenarbeid. Daarna werd hij twee jaar begeleid op de Ateliers '63 in Haarlem, postacademiaal onderwijs voor aankomende kunstenaars. Een van zijn begeleiders daar was Carel Visser, die met zijn systematisch werk veel invloed had op jongeren, ook op Leo Vroegindeweij. In 1979, als Vroegindeweij de Ateliers een jaar verlaten heeft, schrijft de ervaren Nederlandse kunstcritica Mathilde Visser wijs: ‘Wie zal deze jonge kunstenaar, nog maar 24 jaar oud, verwijten dat hij behoorlijk naar het werk van anderen gekeken heeft, bijvoorbeeld Carel Visser. De verhoudingen zijn goed en de rest komt met de jaren’.Ga naar eindnoot(1) Een beeld waarin het consequente denken van Carel Visser maar ook dat van Ad Dekkers zichtbaar werd zonder dat er uiterlijke overeenkomsten aan te wijzen zijn, vervaardigde Leo Vroegindeweij in 1981 in eterniet.Ga naar eindnoot(2) Dit is samengesteld uit cement en asbest; het wordt in harde, dunne platen door de fabriek geleverd. De kunstenaar verzaagde het door hem bestelde carree systematisch tot zestien ongelijkzijdige driehoeken. Die werden tot een cirkel gelegd zó dat vier groepen ontstonden waarbij de linker driehoek steeds de rechter overkraagde. Doordat de cirkelvorm overal nauwgezet in acht genomen werd, ontstond | ||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||
Leo Vroegindeweij, beeld in eterniet, 1981, 15 × 135 Ø cm, eigen bezit.
vier maal hetzelfde uitwaaieren en ontstond ook een binnenruimte met een regelmatig, mathematisch patroon, een spiegelbeeldvorm. Dat Leo Vroegindeweij een vierkant koos als uitgangspunt en dit in een cirkel omzette is karakteristiek voor zijn beeldhouwkundig denken. Het zijn allebei praktische, kunsthistorische en theoretische basisvormen van onze westeuropese cultuur. In de Italiaanse renaissance kregen ze een veel grotere dan mathematische betekenis: ze dienden in de proportieleer om de goddelijke orde van het geschapene aan te duiden. Schilders en beeldhouwers maar ook architecten leidden uit de proporties van het menselijk lichaam maatverhoudingen af die zij een algemene geldigheid toeschreven. Zo ontdekten zij in het toevallige het wetmatige. Wie heden ten dage wil bewijzen dat hij een volmaakt vierkant heeft getekend hoeft maar een volmaakte cirkel te tekenen die viermaal samenvalt met de zijden van een vierkant of met de hoeken. Vierkant en cirkel, hoe anders van karakter ook, hebben zekere overeenkomsten. Het beeld in eterniet uit 1981 vraagt impliciet de aandacht voor die overeenkomsten. Er is nog iets anders wat onze aandacht vangt: de wijze waarop de driehoeken zijn doorgezaagd. De kunstenaar heeft ze maar oppervlakkig ingezaagd en verder gebroken. Blijkbaar wil hij de nadruk leggen op het materiaal als tegenspeler dat zijn eigen weg gaat en op het handwerk; dat garandeert een individuele behandeling en vormt dankzij de brokkelranden een tegenwicht tegen het objectieve en universele karakter van vierkant en cirkel. Vierkanten, kubussen, symmetrie en balansschikking zijn jaren lang in het werk van Carel Visser te vinden. In het in 1974 afgesloten oeuvre van Ad Dekkers zijn vierkant en cirkel, kubus en cilinder dominerend aanwezig, vooral in de vorm van een systematische overgang van vierkant naar cirkel en omgekeerd. Houdt deze geometrische pre-occupatie, deze systematiek en rechtlijnigheid bij Visser, Dekkers en Vroegindeweij verband met hun calvinistische opvoeding die hun naar waarheid en essentie deed zoeken? Hoe dan ook: het beeld in eterniet is verwant aan het werk van de beide andere kunstenaars maar ontleent er geen vormen aan. En Mathilde Visser kreeg gelijk: ‘De verhoudingen zijn goed’ en ‘de rest’ was er al twee jaar later: in 1981. | ||||||||||
Lichtvangers behoeden de duisternisIn 1980 vervaardigde Leo Vroegindeweij zijn eerste beelden in lood. Die krijgen - hij mag hier graag over theoretiseren - te maken met twee verschillende klassieke beeldhouwtechnieken: het hakken (niet met hamer en beitel maar met een stanleymes) en daarna het vormen, het boetseren zoals bij klei en gips. Het beeld dat hij in 1982 uit lood vervaardigde werd eerst uit de vrije hand tot een cirkel ge- | ||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||
sneden en vervolgens in vijf gelijke delen gescheurd. Wanneer de basisvorm eenmaal is verdeeld, is een consequente stap gezet, waardoor veel andere mogelijkheden voorgoed zijn geëlimineerd. De volgende stap kan zich dan zelfs als tamelijk vanzelfsprekend aandienen. Zo bij het in vijf delen gescheurde loden beeld uit 1982. De cirkelvorm van het uitgangspunt bleef behouden in de ster, maar de ronde, gesneden buitenkant werd volgens het principe van de omkering naar binnen verplaatst. Zoals de breukrand bij het beeld in eterniet verwees naar het handwerk, vraag bij het beeld in lood de afgescheurde rand op bescheiden wijze aandacht voor de menselijke activiteit en, opnieuw, voor het materiaal als tegenspeler. De scheur ontstaat immers op de lijn van de kwetsbaarste plekken; over het preciese verloop beslist het materiaal. Zo kennen ook Ulrich Rückriem en Jo Gijsen bij het kloven van de stenen voor hun beelden het materiaal een belangrijke beslissingsbevoegdheid toe: de breuk volgt hier evenzo de weg van de minste weerstand. Tegenover de gescheurde beeldgrens, die grillig verloopt en geleidelijk aan dunner wordt, staat de strakke, gesneden vorm, die de oorspronkelijke dikte van het lood laat zien. Het vormen en plooien van het lood is aan van tevoren vastgestelde grenzen gebonden: er kan niets aan worden toegevoegd zoals bij klei en gips mogelijk is. Als het lood - of messing of koper - eenmaal is gevormd, is het sterker dan toen het nog een gladde plaat was: die is, bijvoorbeeld bij vervoer, ontvankelijker voor de werking van de zwaartekracht en laat zich gemakkelijker indeuken. Het materiaal verdedigt als het ware de door de beeldhouwer aangebrachte welvingen. Het lood vangt op zijn plooien het licht, terwijl de vijf hoofdvormen in het centrum schaduwen doen ontstaan. De ingesloten ruimte, ten dele zichtbaar, gaat over in halfschemer en daarna in een te vermoeden gegeven schemerduister. Deze lichtwisselingen in de binnenruimte, deze ‘kelen van schemering en duisternis’ maken evenzeer deel uit van het leven van het beeld als de gesneden, gescheurde
Leo Vroegindeweij, beeld in vijf delen, lood, 1982, 28 × 100 Ø cm, Den Haag, Rijksdienst Beeldende Kunst.
en geboetseerde stervormen. Het zijn de lichtvangers die de duisternis behoeden die zij zelf doen ontstaan.
In het plooien van lood kreeg Leo Vroegindeweij een steeds grotere bekwaamheid. Zijn virtuositeit deed hem steeds zwaarder lood uitkiezen: in het materiaal zoekt hij telkens weer naar een partner die - zoals hij zelf aangeeft - in staat is antwoord te geven op zijn vragen. Gebruikte hij aanvankelijk twintig ponds lood, later ging hij het dubbele aan gewicht verwerken. De vormen werden drukker, grilliger, het leek of hij, met zijn heldere renaissanceprincipes, een evolutie doormaakte in de richting van de barok. Het geometrische uitgangspunt - een cirkel, een kwadraat, een ovaal - bleef bewaard en, naar de beeldhouwer aanneemt, gaf deze mathematiek net als in de kunsthistorische barok voldoende structuur aan zijn soms exuberante composities. Zijn vaardigheid in het plooien van veertig ponds lood deed de beeldhouwer uitzien naar ander materiaal met verwante eigenschappen; zo kwam hij terecht bij aluminium, koper en messing: hardere materialen met scherpere grenzen, materialen die meer glimmen. Ze zouden de beelden geleidelijk aan van karakter doen veranderen. | ||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||
Leo Vroegindeweij, beeld in twee delen messing, 1983, 85 × 225 × 100 cm, particuliere collectie, België.
| ||||||||||
Langs lijnen van geleidelijkheidHet beeld van 1983 in twee delen messing verschilde inderdaad van de loden beelden. De basisvorm van het messing was een ovaal; nadat het gesneden was, leek het enigszins op een jin-yangteken met een lange staart. En zo doorkruisen bij dit beeld twee complementaire vormen de ruimte. De twee ronde delen werden zo geplooid dat ze op hun randen konden staan. Daarmee werden die delen weerbaarder zoals voorheen het lood. De twee lange, smalle vormen verheffen zich zoekend en tastend in de ruimte, tot ze - dat heeft zo moeten zijn - in heel die reusachtige leegte elkaar ontmoeten. Fysiek bereiken ze elkaar op een bijnanulpunt, voor het oog is er daarentegen een overtuigend contact. De spanningsoverdracht van het ene naar het andere beelduiteinde wordt aangekondigd door de rankheid van de tastende delen. De hele ruimte waarin het zich verheffen en naar elkaar reiken zich afspeelt wordt in het beeld geïntegreerd. Dit werk in twee delen messing is een van Leo Vroegindeweijs meest immateriële beelden. De behoefte aan steeds zwaarder lood en aan de hardere materialen messing, koper en aluminium lagen in elkaars verlengde: het mag dan voor de beeldhouwer geleken hebben of deze ontwikkeling uitsluitend bepaald werd door zijn voorkeur voor een krachtiger tegenstem die gelijk opging met zijn groeiende bekwaamheid in het vormen, - wie als buitenstaander het beeld in twee delen messing bekijkt, ziet dat het met zijn subtiele tastsprieten in een gebied is beland waar de nieuwe mogelijkheden beperkt zijn. Dat de beelden de komende jaren terugkeren uit dit grensgebied en opgebouwd worden uit materialen die geleidelijk aan zwaarder worden verwondert daarom niet.
In 1985 komt zulk een beeld tot stand in twee delen aluminiumcement en drie delen lood. De vormen in aluminiumcement (een wat steviger cementmengsel met een groenachtige tint) zijn twee platte halve bollen. Die zijn tegen elkaar geplaatst zó dat hun diagonale stand ondanks het uiterst solide materiaal een wankel evenwicht suggereert. De vormen van lood gaan terug op een ovaal dat - zoals steeds met de hand - in drie punten werd gesneden. Twee zelfstandige vormen bedekken ten dele het beeld; ze raken elkaar op de rug van de sculptuur, terwijl hun smalle uitlopers elkaar aan de andere kant op de grond ontmoeten. De meest dartele loden | ||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||
vorm vertrekt met zijn ronde kant op dezelfde plek als de beide andere; naar deze driesprong wijst zijn smalle, olijke uitloper. Joyeus is in de krul ruimte opgenomen in de beweging van het zich vrij ontplooiende lood. Ondanks zijn meer solide karakter heeft dit beeld een overeenkomst met dat in twee delen messing. Zoals daar de blik, op een willekeurig punt begonnen te lezen, wordt rondgeleid - van het immateriële tintelpunt naar beneden, daar rond, weer omhoog en aan de andere kant dezelfde route - gebeurt dat hier. De twee laagste loden vormen leiden de blik continu rond; bij de driesprong gekomen kan deze naar believen overspringen op de bovenste vorm. Even goed leidt de loden krul subtiel terug naar de driesprong. En vandaar kan de reis langs lijnen van geleidelijkheid opnieuw beginnen. Het beeld in aluminiumcement en lood vertegenwoordigt in het werk van de kunstenaar een derde beeldhouwerstechniek: die van het gieten. Hij giet bij voorkeur zelf af om het hele proces zoveel mogelijk in de hand te houden en te kunnen ingrijpen of bijsturen waar dit nodig mocht zijn. Dat Leo Vroegindeweij altijd weer geometrische vormen als uitgangspunt gebruikt - vierkanten, cirkels, bollen, ovalen - hangt samen met zijn overtuiging dat het beeld dan een grotere helderheid uitstraalt. Een helderheid waarin denk ik, de orde van de schepping zich uitspreekt. Deze positieve levensovertuiging, uitgedragen door de kunstenaars in de Italiaanse renaissance, is op formelere wijze aan te treffen in het werk van deze twintigste-eeuwse beeldhouwer, ook in een beeld waarin het evenwicht van de renaissance al lonkt naar de barok. | ||||||||||
Beelden met een lineair karakterHet valt te verwachten dat het lineaire karakter van het werk van Leo Vroegindeweij - een cirkel en een ster die ruimte insluiten, routes die de ogen onophoudelijk kunnen afleggen langs de grenzen van het beeld, hetzij op een solide lichaam, hetzij in de vrije ruimte -, geleidelijk aan zal afnemen naarmate hij meer gebruik zal maken van cement als materiaal. Het verwachtingspatroon van deze theorie klopt echter niet met de praktische verschijning van een beeld in aluminiumcement en bijenwas in 1988. De vorm ervan lijkt wat op een boot, maar de gebruikelijke grote ruimte daarin is hier vervangen door holtes met een soort schroefdraad en door strakke lineaire verbindingen. Het beeld werd afgegoten van een pallet; vandaar de gecompliceerde vorm, vandaar ook het ruwe oppervlak waar de conciese bouw van de pallet ontbrak. De ruwe brokkelranden aan de buitenkant - hier ondergeschikt aan de grote vorm - zijn te vergelijken met het gescheurde lood; ze bieden een informeel tegenwicht tegen de geacheveerde afdruk. Op de voor- en de achterplecht is een laag bijenwas aangebracht die met nadruk de aandacht vraagt voor de kwetsbaarheid van die
Leo Vroegindeweij, beeld in twee delen aluminiumcement en drie delen lood, 1985, 125 × 125 × 125 cm, Den Haag, Rijksdienst Beeldende Kunst. Hij kreeg voor dit beeld de Prix de Rome.
plek als contrast tot het cement. Artistiek van belang is de beslissing om de bijenwas asymmetrisch te laten uitstromen: volledige symmetrie zou het beeld waarschijnlijk saai gemaakt hebben; nu ontsnapt het aan dat gevaar. De bijenwas - in het beeldhouwersvak vaak gebruikt om te modelleren - is hier uitgegoten zoals de cement. Maar tegelijk is de was de tegenspeler daarvan. Hij maakt, samen met de holtes, het beeld minder massief, minder zwaar van soor- | ||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||
telijk gewicht. Hij verbindt het met de natuur, geeft het plaatselijk een verhoogde onaanraakbaarheid en verleent het een accent van poëzie, zonder dat het zijn monumentaliteit verliest.
Afgezien van zulke tegenstellingsaccenten als het gebruik van bijenwas had het materiaalgebruik van Leo Vroegindeweij sinds het beeld in twee delen messing een
Leo Vroegindeweij, beeld in aluminiumcement en bijenwas, 1988, 28 × 184 × 79 cm.
ontwikkeling doorgemaakt in de richting van toenemende zwaarte en grotere soliditeit. De stap naar het opbouwen van een beeld met kant en klare onderdelen van bouw en bestrating kwam daarom in 1988 niet onvoorbereid. Als een van de geslaagdste werken van deze nieuwe evolutie beschouw ik een beeld uit 1989 in dertig delen. Eenentwintig voorgevormde betonblokken - die in het wegverkeer door hun hoogte parkeerders weren - en die een kleine binnen- en een grote buitendraai hebben, zijn telkens om en om gelegd in combinatie met een loden bal. De bal ligt in het hart van de binnendraai. Het beeld begint met een blok met de binnendraai naar rechts, daarna volgen twee blokken met de binnendraai naar links, vervolgens drie naar rechts. Wanneer vier, vijf en daarna zes blokken om en om zijn neergelegd, is er voor zeven blokken geen plaats meer. De systematische werkwijze doet denken aan sommige houten beelden van Norman Dilworth waarbij de hoek van de balk in een opklimmende reeks verspringt. De systematiek van de opklimmende reeks betonblokken wordt na de zesvoudige zwenking overgenomen door de loden ballen die optreden als vertegenwoordigers van de betonvormen. Omdat dit gebeurt op een wijze die visueel niet expliciet gemaakt is, | ||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||
Leo Vroegindeweij, beeld in dertig delen, 1989, cement en lood, 28 × 300 × 118 cm, Den Haag, Rijksdienst Beeldende Kunst.
maar alleen door het denken te achterhalen, krijgt het beeld er een conceptuele dimensie bij. Het werk zet zich voort door de ruimte met een toenemende zwier. De beeldhouwer heeft ervoor gekozen de elementen bij elkaar te doen aansluiten op de vloer; dat betekent dat bij iedere zwenking bovenaan een kleine verspringing optreedt, een gevolg van de vorm van het element en een welkome afwisseling. De loden bal in het hart van iedere draai is door de beeldhouwer in een mal gevormd; op dit handwerk wijst de uitgelopen onregelmatige gietnaad, te vergelijken met het doorgebroken eterniet en het afgescheurde lood. Zo krijgt het materiaal de kans zijn eigen karakter te tonen omdat de kunstenaar het deze eer wil bewijzen. | ||||||||||
Enkele biografische gegevens:
| ||||||||||
Tentoonstellingen:Van 1979 tot en met 1989 deelname aan minstens 33 groepstentoonstellingen, waaronder aan Twintigjaar verzamelen in het Stedelijk Museum te Amsterdam, 18.5.-16.9.1984, aan Beelden aan de Linge, Acquoy tot Asperen, 9.6.-9.9.1984 en aan Op het eerste gezicht, de collectie Cleveringa, Noordbrabants Museum, Den Bosch, 17.9.-20.11.1988. Daarnaast zeven solotentoonstellingen, voornamelijk bij Art & Project in Amsterdam en wel van 1980 tot en met 1989. | ||||||||||
Literatuur:
Copyrights foto's: Paul Andriesse: 1, Tom Haartsen: 2, Victor Nieuwenhuys: 3, Leo Vroegindeweij: 4, Art & Project: 5, Thijs Quispel: 6. |
|