distiek lijkt zich lange tijd te hebben voorzien van een stevig gebouwde ommuring die bovendien zo hoog is dat er normaal niet overheen gekeken kan worden. Het lijkt er soms op alsof er zelfs geen poort in zit. Gevolg is dat de meesten menen dat bij de muren ook de wereld ophoudt. Ikzelf vormde daarop geen uitzondering, totdat ik eind 1985 door de Freie Universität Berlin werd uitgenodigd om het zomersemester als gastdocent bij de afdeling Niederländische Philologie door te brengen. Uit de reacties van nogal wat collegae kwamen twee soorten verwondering als constanten naar voren: verwondering om het feit dat men daar Nederlands kon en wilde studeren (bijna niemand begreep waarom iemand in Berlijn de Nederlandse taal en cultuur serieus wilde bestuderen) en verwondering om het feit dat een neerlandicus belangstelling had om gedurende enige tijd eens buiten de vestingmuur te gaan kijken (Nederland was zomer het Mekka, dan toch de beste van alle mogelijke werelden).
Een klein taalgebied behoort zich bescheiden op te stellen, maar wanneer dat leidt tot verwaarlozing, is er meer aan de hand. Het lijkt erop alsof wij niet willen geloven dat er buiten onze landsgrenzen een voldoende hoeveelheid interesse in onze taal en cultuur aanwezig is, zelfs wanneer we ermee geconfronteerd worden. We lijken de voordeur op slot te hebben gedaan, omdat we denken dat er niemand bereid is op bezoek te komen. Mocht er onverhoopt toch worden aangebeld, dan wordt er - paradoxaal genoeg - niet thuisgegeven.
Om mijn betoog, dat zo langzamerhand een al te grote klaagzang lijkt te worden, een meer positieve wending te geven, zou ik willen constateren dat er op het gebied van de internationalisering de laatste jaren in steeds grotere mate verandering aan het optreden is. Ook de neerlandici zien meer en meer de noodzaak en de mogelijkheden van het openen van vensters naar de buitenwereld. Wil een grotere verspreiding en vooral steviger verankering van de neerlandistiek een reële kans van slagen hebben, dan is het onontbeerlijk dat de neerlandici aan universiteiten zich daar serieus mee gaan bezighouden. Een eerste voorwaarde is wel dat dit in alle bescheidenheid gebeurt. We zijn een klein taalgebied en we zullen dat blijven. Het is een illusie te menen dat de neerlandistiek zich kan meten met bijvoorbeeld de anglistiek. Wie één jaargang van de Bibliography van de Modern Language Association doorneemt, kan constateren dat het aantal wetenschappelijke publikaties over William Faulkner verre dat van alle publikaties op het gebied van de gehele neerlandistiek overtreft. De pogingen zich op het brede internationale terrein te begeven zijn nogal eens gestrand op ‘ongenuanceerde zelfophemeling en hogeborstzetterij’, om met Th. Hermans te spreken. Het gevaar is immers dat we ons groter maken dan we zijn en al te gemakkelijk een assimilatiegedrag gaan vertonen waardoor de eigenheid uit het oog wordt verloren.
Dit alles neemt niet weg dat de neerlandici meer dan tot nu toe het geval is gehoor zouden moeten/kunnen geven aan de reële vraag vanuit het buitenland. Voor de gemiddelde Amerikaanse academicus bestaat Nederland niet, totdat het tegendeel wordt bewezen: interesse is niet een a priori gegeven, het moet verdiend en misschien wel bevochten worden.
Van vitaal belang voor een grotere verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur is naar mijn stellige overtuiging een fundamentele verbetering van de relaties tussen de neerlandici binnen en buiten de muren. Die relaties zouden, zoals uit het voorgaande al gebleken is, functioneel, dat wil zeggen geïnstitutionaliseerd moeten zijn. Zowel op het gebied van het onderzoek als op dat van het onderwijs zou een dergelijke verbetering voor beide partijen een aanzienlijke winst kunnen opleveren.
Kijkend naar mijn eigen vakgebied, dat van de Moderne Letterkunde, constateer ik bijvoorbeeld dat er geen op het buitenlands (universitair) onderwijs toegesneden adequate literatuurgeschiedenis voorhanden is. Enkele ervaringen met docenten in het buitenland leren dat zij telkens weer hun materiaal zelf moeten vervaardigen. Hier ligt mijns inziens een prachtige uitdaging voor een werkgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van het vak zelf, d.w.z. neerlandici van binnen en buiten de muren. Het is maar een voorbeeld.