Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Paul de Wispelaere (o1928) (Foto P. Holderbeke).
| |
[pagina 209]
| |
Het kritisch en essayistisch werk van Paul de Wispelaere
| |
[pagina 210]
| |
had hij kritische opstellen geschreven die werden afgedrukt in een Oostends tijdschrift, Het Westen.Ga naar eindnoot(1) Het waren nog overwegend schoolse teksten die van geen enkel belang zijn voor de ontwikkeling van De Wispelaeres literaire persoonlijkheid, maar die wel de jeugdige drang tot zelfexpressie en kritische toetsing weerspiegelen. Na het prille avontuur ging De Wispelaere aan de Gentse Rijksuniversiteit studeren, een milieu dat hij zelf als ‘allesbehalve bevorderlijk voor (zijn) literaire ontwikkeling’ omschreef. (1) Maar uitgerekend in de periode 1953-1954, terwijl hij zijn militaire dienstplicht vervulde, begon hij weer te schrijven. Op dat ogenblik ontdekt hij de grote tijdschriften: De Vlaamse Gids en Dietsche Warande & Belfort, maar via Ivo Michiels en Paul de Vree wordt hij ook geïntroduceerd in het avant-gardistische blad De Tafelronde, waarvan hij tijdelijk ook redacteur wordt. Het is echter in De Vlaamse Gids dat zijn eerste eigenlijke essay ‘D.H. Lawrence: prediker van het vitalisme’Ga naar eindnoot(2) wordt gepubliceerd. Het onderwerp is typerend voor de jonge intellectueel die zijn eerste pedagogische vorming heeft ontvangen in ‘een autoritaire burcht van het traditioneelste clericalisme (...) en een kweekschool (...) die uitgesproken fascistoïde trekken vertoonde’. (2) De thematische belangstelling is overigens die van de vroegste verhalen, waarin jonge intellectuelen met artistieke neigingen heen en weer worden geslingerd tussen zondebesef en de ontdekking van de lichamelijke werkelijkheid. Ook in De Vlaamse Gids verschijnen dan de eerste bijdragen over Dirk Coster, over wie Paul de Wispelaere later (1974) zijn doctoraal proefschrift zal maken: Van Stem tot Anti-Stem. In deze stukken, en in diegene die in dezelfde periode in De Tafelronde verschijnen, stellen we een merkwaardige verschuiving in de belangstelling vast: ‘Bij een bezoek aan Dirk Coster’Ga naar eindnoot(3), ‘In memoriam Dirk Coster’Ga naar eindnoot(4) en ‘Dirk Costers levensbeschouwing’Ga naar eindnoot(5) handelen overwegend over de persoon en de wereldbeschouwing van de Nederlandse criticus, terwijl ‘Nijhoff contra Coster over poëzie’Ga naar eindnoot(6) reeds ingaat op de louter poëticale opvattingen die ook in de boekpublikaties aan bod zullen komen. Met name het Tafelronde-opstel over de ‘Aspekten van de psychologie, het bewustzijn en de taal in de nieuwe roman’Ga naar eindnoot(7) zal in de bundel Met kritisch oog een belangrijke plaats innemen. | |
Nieuwe romanDeze nieuwe roman vertegenwoordigt in het oeuvre van De Wispelaere een belangrijke fase. Met name in de jaren zestig is hij erg actief als (hoofd)redacteur van twee tijdschriften die de internationale moderne literatuur in het centrum van de belangstelling plaatsen: Diagram (1963-'64), dat als ondertitel ‘diagram voor progressieve literatuur’ meekrijgt, en Komma (1965-'69), dat de theorie en de praktijk van de literaire expressie wil verkennen. Vooral in Diagram publiceert De Wispelaere een aantal stukken die voor zijn ontwikkeling van groot belang zijn. Zo is er het literaire credo ‘Bakkeleien over literaire kritiek’Ga naar eindnoot(8), dat o.m. de aanleiding tot een polemiek met weverbergh in Bok zal zijn en waarin de primordialiteit van de vorm wordt beklemtoond. Maar ook de andere titels spreken boekdelen: ‘De problematiek van de ikroman’Ga naar eindnoot(9), ‘Het problematische ik’Ga naar eindnoot(10) en ‘Een lezer voor Robbe-Grillet gevraagd’.Ga naar eindnoot(11) Alleen het feit dat De Wispelaere deze opstellen zal selecteren voor Met kritisch oog, toont | |
[pagina 211]
| |
aan hoe belangrijk zij zijn voor zijn visie op de literatuur en het schrijverschap. Maar dat geldt evenzeer voor enkele stukken uit Komma die ook in boekvorm weerkeren: ‘Tussen moerbei en visgraat’Ga naar eindnoot(12) en ‘Rechtlijnigheid en paradox’.Ga naar eindnoot(13) Staat dit laatste opstel in de meer conventionele bundel Het Perzische tapijt, met klassieke thematologische benaderingen van boeken en schrijvers, de overige opstellen duiken weer op in Met kritisch oog dat om die reden een belangrijker boek is dan het vorige, hoewel dat ook heel wat verdiensten heeft. Alleen al de inleiding en het eerste essay, ‘Een criticus is een schrijver’ hebben een programmatische bedoeling. De prioriteit van de creatie in het schrijfproces komt hier duidelijk aan bod, vandaar de opmerking: ‘Wat (Nijhoff) gedaan heeft voor de poëzie, heb ik tot op zekere hoogte pogen te doen voor de roman. Daarom heb ik in de hier gebundelde opstellen het onderzoek naar de vorm, de structuur en het taalgehalte van de romans zoveel mogelijk centraal gesteld’.Ga naar eindnoot(14) Toch bestaat er volgens De Wispelaere een ‘onlosmaakbare onderlinge relatie’ tussen vormkritiek en thematologische kritiek en dat heeft hij nu net bedoeld met de woorden ‘tot op zekere hoogte’, m.a.w. hier geeft hij ook nog commentaar bij de thematiek en concentreert hij zich niet uitsluitend op de vorm. Een ander credo is dat een criticus ook een schrijver moet zijn. ‘De criticus is niet wat men een “scheppend” auteur noemt, omdat hij telkens weer direct afhankelijk is van een boek, maar hij is een schrijver. Hij is een goed criticus in de mate dat hij aan de resultaten van zijn indringende en nauwkeurige lectuur, schrijvende vorm geeft en ze juist daardoor doet ontstaan’.Ga naar eindnoot(15) Dat geldt dan in de eerste plaats voor De Wispelaere zelf die in Het Perzische tapijt nog vrij conventionele signalementen publiceert. Ook de keuze van de behandelde schrijvers is relevant: naast uitgesproken experimentele auteurs als Michiels, Polet, Roggeman of René Gysen, komen ook Haasse, Raes, Geeraerts en Ruyslinck aan bod en er is zelfs een polemisch getint stuk over de Vlaamse roman. Maar voor het overige zijn de opstellen stuk voor stuk pogingen om ‘Perzische tapijtjes’ te ontleden, d.w.z. literaire teksten te benaderen als teksten, zonder vooraf of in de eerste plaats rekening te houden met de persoon(lijkheid) van hun maker. Dat lukt niet altijd, en we zullen zien dat De Wispelaere ook later wel eens vaker rekening houdt met de persoon van de schrijver, waardoor hij naar de biografie of de werkelijkheid buiten de tekst dient te verwijzen. Maar wat reeds opvalt, is de grote belezenheid die tot uiting komt door veelvuldige verwijzingen naar de buitenlandse literatuur en de gedrevenheid om die kennis zo adequaat mogelijk over te brengen. | |
Een polemisch spoorDie buitenlandse voorbeelden komen uitdrukkelijk aan bod in Met kritisch oog, met name in het opstel over ‘Het problematische ik’, waarin de hedendaagse literatuur een spiegel wordt voorgehouden waarin grote namen uit de letterkunde paraderen. Het is een exemplarisch opstel dat handelt over ‘een belangrijk aspect van de moderne romanliteratuur: de problematische en paradoxale behandeling van het bewustzijn, die leidt naar een ontkenning en weigering van het ik en van de traditioneel en conventioneel gegeven werkelijkheden’.Ga naar eindnoot(16) Gide, Proust, Valéry, Pirandello, Amiel, Unamuno, Berm, Deschner, Jahnn en Sartre komen er in korte beschouwingen aan bod met als grootste gemene deler de versnippering van het ik in de moderne wereld. Hier reeds legt De Wispelaere getuigenis af van een belangrijke factor in zijn schrijverschap: de oppositie tussen leven als instinctief, intuïtief iets en het anti-vitale denken dat de authenticiteit en de homogeniteit in de weg staat en zelfs kapot maakt. Een stuk als ‘Het problematische ik’ is dus evenzeer waardevol wegens zijn eigen intrinsieke inhoud als wegens het referentiekader dat hier aangeboden wordt om het denken en schrijven van De Wispelaere te verklaren. Hetzelfde kan gezegd worden van de andere opstellen die in dit derde en centrale deel van de bundel zijn opgenomen: ‘Aspecten van de psychologie, het bewustzijn en de taal in de nieuwe roman’, ‘Een lezer voor Robbe-Grillet gevraagd’, ‘Roman van de werkelijkheid en werkelijkheid van de roman’ en | |
[pagina 212]
| |
(alweer) een polemisch stuk ‘“Mijn levende schaduw” een conventionele roman?’ De Wispelaere werpt zich op als verdediger van de nouveau roman zoals het genre hoofdzakelijk door de Fransen wordt beoefend en verwijst voor de bewijsvoering naar het Duitse literatuuronderzoek dat de klassieke beschouwingen over roman, verhaaltijd, structuur en personages op de helling heeft gezet en de poort heeft geopend naar een ‘wereld in woorden’. Daar is het De Wispelaere uiteindelijk om te doen: hij verdedigt de roman als tekst, als geschreven eenheid die haar waarde en betekenis aan zichzelf ontleent, d.w.z. aan de vormkracht, de structuur, aan die elementen die nodig zijn om een tekst te construeren. Deze bezorgdheid brengt hem in die tijd geregeld op een polemisch spoor: zo valt hij J. Bloch-Michel aan (Le présent de l'indicatif) omdat die de nouveau roman als iets negatiefs benadert, zo stelt hij zich stekelig op tegen W.J. Harvey (Character and the Novel), zo wijst hij tenslotte Piet van Aken terecht als die beweert dat Mijn levende schaduw slechts een als nouveau roman vermomde conventionele roman is. Dat polemische trekje komt eveneens boven in de bespreking van Roelants' Komen en gaan en in de waardering van weverberghs Bokboek. Om die redenen zal Met kritisch oog de meest strijdbare bundel van De Wispelaere zijn, ook de meest programmatische en een steunpunt voor de romans Een eiland worden en Mijn levende schaduw die in die tijd verschijnen. Ook belangrijk is dat hij als redacteur van Komma een belangwekkend opstel schrijft over het werk van Boon, een volgend stadium van zijn essayistische bedrijvigheid. Maar eerst is er een merkwaardig intermezzo. | |
De recensentIn 1968 verschijnt Facettenoog, een bundel kritiek uit Het Vaderland, gekozen en ingeleid door weverbergh. Het boek is een laat vervolg op wat weverbergh in zijn eenmanstijdschrift Bok heeft gedaan: in de nummers 2 en 8 heeft hij de resultaten en bevindingen gepubliceerd van een ‘kritisch en statistisch onderzoek’ naar de recensies in de Vlaamse kranten, en tussendoor, in het derde nummer, dat integraal aan Claus' Omtrent Deedee was gewijd, heeft hij de besprekingen van die roman eveneens onder de loupe genomen. Het is in die tijd zo ongeveer zijn stokpaardje: de incompetentie van de meeste Vlaamse recensenten aanklagen en daarop vormt Facettenoog een gelukkige uitzondering. Immers, ‘Paul de Wispelaere is zonder twijfel één van de beste recensenten uit het Nederlandse taalgebied; - wat het strikte domein van de ontleding betreft allicht de beste’.Ga naar eindnoot(17) Weverbergh stelt vier criteria op waaraan de ideale recensent moet voldoen (aandachtig lezen, bondig presenteren, situeren en persoonlijke mening formuleren) en stelt vast dat De Wispelaere dat doet, want ‘hij heeft zin voor synthese en haalt het essentiële uit een boek naar voren; hij toetst het werk aan zuiver literaire maatstaven en bezit daarvoor een stevige theoretische background vnl. gesteund door een grote belezenheid van de Franse vakliteratuur; hij bouwt zijn stukken logisch op en schrijft uitstekend’.Ga naar eindnoot(18) Weverbergh gaat zelfs zo ver de stilistische fraaiheid als vrouwelijk te karakteriseren. Of de term gelukkig gekozen is, laat ik in het midden, alleen brengt weverbergh het begrip impliciet terug in zijn beschouwing wanneer hij het heeft over de neiging van De Wispelaere om te veel werken, vooral die van moderne | |
[pagina 213]
| |
schriftuur, als louter positief te beoordelen, waardoor zijn kritisch oordeel te zacht overkomt. Daar komt een tweede bezwaar bij: De Wispelaere zou niet echt van leer trekken in de literaire oordeelvorming en zich slechts beperken tot overigens uitstekende analyses. Als we de kritische activiteiten van De Wispelaere in de contemporaine tijdschriften bekijken, is deze bewering zeker niet helemaal juist: De Wispelaere durft een oordeel vellen, durft te polemiseren. Maar wel is het zo dat zijn krantestukjes ‘anders’ zijn, waarschijnlijk omdat ze zich richten tot een groter, niet uitsluitend gespecialiseerd publiek dat van een nieuwe publikatie een degelijk signalement verwacht en niet meteen betrokken wil worden in een literaire discussie vol vaktermen en jargon. | |
De straat opDie hoogstaande literaire discussie kan De Wispelaere immers wel aangaan in het essayistische werk dat hij over Louis Paul Boon heeft gepubliceerd. Reeds in het speciale Kommanummer dat aan deze schrijver was gewijd, had De Wispelaere een opmerkelijk essay geschreven waaruit blijkt dat hij zich niet alleen aangetrokken voelt tot de persoon en het oeuvre van Boon, maar ook dat hij dat oeuvre een ongemene literaire waarde toekent. Het is zeker niet toevallig dat De Wispelaeres belangstelling voor Boon begint in de Kommaperiode, een tijd van bezinning op de moderne literatuur. Onderkent hij in meesterwerken als De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren de ingewikkelde maar vernuftige compositie en het hele complex van romantechnieken die de grote schrijvers ter beschikking staan, in zijn studie in boekvorm over Vergeten straat komt de thematologische benadering toch ook weer volop aan bod. Dat heeft Martien J.G. de Jong ertoe aangezet te spreken van ‘een tapijt op straat’Ga naar eindnoot(19), waarmee hij bedoelt dat de theorie van de autonome tekst sterk wordt gerelativeerd door de aandacht voor de wereldbeschouwing van de kunstenaar Boon die in Vergeten straat immers de op- en ondergang van een sociale utopie beschrijft. Die verschuiving in het perspectief manifesteert zich heel duidelijk naarmate het essay over Vergeten straat vordert: na een inleidende situering wordt allereerst de vertelsituatie grondig toegelicht. Het is dus een ‘technisch’ hoofdstuk dat een grondige kennis van de moderne romantheorieën vereist. Het derde hoofdstuk gaat over ‘realisme en utopie: antithese en paradox als structuurdeterminanten’. De Wispelaere verbindt hier louter technische beschouwingen over de structuur van het boek met het thema van de utopie dat overal Boons visie weerspiegelt. Daarna gaat het over ‘de trits van de verteller, de schrijver en de biografische persoon’, waarbij deze laatste steeds belangrijker wordt, zoals ook blijkt uit het volgende hoofdstuk, waarin Boons maatschappelijke denkbeelden worden belicht. In de slotbeschouwingen ‘over de functie van de ironiserende humor’ staat het schrijverschap centraal in zijn dualisme van leven en creëren. ‘Het paradoxale karakter van de literatuur, als zijn bestaansreden en de oorzaak van zijn vertwijfeling, als zijn vreugde en zijn wanhoop, als zijn zelfrechtvaardiging en sociale machteloosheid, heeft van bij het begin aan Boons schrijverschap dat overtuigende accent van authenticiteit verleend dat hij zelf, in die nooit eindigende spiegelreeks van paradoxen, als de expressie van een inauthentiek bestaan heeft ervaren en gewantrouwd’.Ga naar eindnoot(20) We zijn hier inderdaad ver verwijderd van de theorie der Perzische tapijtjes: een roman wordt ook gezien als een getuigenis, als document, als handwerk van iemand die heel zijn levenshouding en wereldbeschouwing in iedere knoop, in ieder patroon heeft vastgelegd. En er is meer: in het citaat weerklinken echo's van een ander groot schrijver die De Wispelaere zal gaan fascineren: Witold Gombrowicz. | |
Tekst en contextIn 1977, in een interview naar aanleiding van het speciale Yangnummer, verklaarde De Wispelaere o.m. dat hij het recenseren beu was geworden. ‘Er verschijnen te weinig Nederlandse boeken die mij nog boeien, en ik wil in de toekomst alleen nog tijd besteden aan wat mij echt interesseert’.Ga naar eindnoot(21) Verder merkte hij op: ‘Ik zal in het vervolg zeker minder kritiek schrijven, want ik ben dat moe. Maast vast op | |
[pagina 214]
| |
het getouw en op het programma, en in volgorde van prioriteit staan: een paar romantische prozaboeken, enkele vervolgdelen op “Paul-Tegenpaul” en tussendoor subjectief gekleurde essays op literair-theoretische grondslag. Indien er een nieuw tijdschrift zou komen, zou me dat stimuleren tot het schrijven van polemische artikelen tegen allerlei figuren en verschijnselen die mij erg dwars zitten...’.Ga naar eindnoot(22) De prozawerken werden intussen geschreven, maar ook ontpopte De Wispelaere zich als polemist in een ‘nieuw tijdschrift’, BOKeif, waarin hij onder de titel ‘Een regenboog boven Vlaanderen’ een nieuw soort ‘literatuur’ onder de loupe nam, met name de hedendaagse hagiografieën van managers en politici.Ga naar eindnoot(23) Andermaal bewijst De Wispelaere welk een scherpzinnig lezer en criticus hij is, maar hij geeft ook uiting aan zijn maatschappelijk engagement voor een betere en leefbare wereld. Niet toevallig grijpt hij op het einde van het stuk, na de glanzende paperbacks te hebben ontmaskerd als schaamteloze vervalsingen, naar een ‘echt’ boek, het Dagboek van Witold Gombrowicz, waarin deze zegt dat de wereld steeds minder echt en steeds meer geconstrueerd wordt, als een badkamer van een ‘afstotende reinheid, blinkende gladheid van email en metaal, koude logica, buizen en kranen langs een glanzende badkuip’Ga naar eindnoot(24) die slechts een ersatz is voor de duik in het meer. Niet toevallig, inderdaad, want Gombrowicz is de schrijver die De Wispelaere dat jaar bezighoudt. Het titelessay van De broek van Sartre (1987) handelt juist over dat Dagboek. De Wispelaere spreekt er zijn voorliefde voor dit literaire genre uit, dat altijd een getuigenis is, maar ook een brok literatuur. De Wispelaere is gefascineerd door Gombrowicz in wie hij de schrijver van de twijfel, van het kleine ik en van de innerlijke verscheurdheid herkent, kenmerken die we ook in de dagboekliteratuur van De Wispelaere terugvinden. Volgens De Wispelaere heeft Gombrowicz ‘op ongewone wijze de onverzoenlijk paradoxale, ongrijpbare beweeglijkheid van het gewone leven uitgedrukt’Ga naar eindnoot(25) en dat gewone leven is het wat De Wispelaere op dat ogenblik na aan het hart ligt. Dat blijkt ook weer uit de twee essays over Boon en de overige, die alle persoonlijke documenten zijn in die zin, dat ze De Wispelaeres betrokkenheid bij de wereld weerspiegelen, zijn bezorgdheid om het verloop van de geschiedenis waarin het individu een belangrijke rol kan spelen. Zo'n zienswijze sluit meteen ook in dat de belangstelling voor vorm en structuur, voor het leven van een tekst, steeds gerelativeerd wordt door een persoonlijk en existentieel engagement, zodat tekst en context in een onlosmakelijk verband komen te staan. |
|