‘De Cultuurelite van Nederland, wie maken en breken de kunst?’
Toen ik nog werkzaam was bij de Amsterdamse Kunstraad behoorde het tot mijn taak om kunstenaars en anderen voor het werk van de raad te interesseren en ze zo mogelijk lid te maken. Ik herinner mij de moeite die ik moest doen om in opdracht van de commissie muziek een vocaliste over te halen zich voor de voorgeschreven periode van vier jaar te verbinden aan het advieswerk dat voor de gemeente werd verzet.
Af en toe word ik gepolst voor een bestuursfunctie. In enkele gevallen ga ik op het verzoek in. Als ik een vocaliste overhaal, waarom zou ik mij dan niet laten overhalen. Toegegeven, de kunststichtingen waaraan ik als bestuurder verbonden ben, bevinden zich niet aan de top van glitter en glamour, dus valt er niet veel prestige te oogsten. Maar er is wel de noodzaak dat ze bestuurd worden, gegeven een cultuurbestel waarin het merendeel der activiteiten plaatsvindt in particuliere stichtingen die hun werk doen met subsidie. Als je het me eerlijk vraagt ga ik liever naar een voorstelling of een museum dan dat ik een bestuursvergadering bijwoon of voorzit.
Het boek De cultuurelite van Nederland, wie maken en breken de kunst vermeldt op de achterflap: ‘Wie op zoek gaat naar de werkelijke machtsverhoudingen in het land van kunst en cultuur, komt al snel een aantal kunstpausen tegen. Deze kunstpausen bepalen wie mag groeien en wie minder moet worden’. Theo Stokkink, de redacteur van de bundel leidt het boek in met de belofte dat de verschillende belangen, intriges en strijdmethodes van de elkaar bekampende leden van de cultuurelites scherp onder de loupe worden genomen. Intriges die zich afspelen tegen de naar zijn mening ‘fascinerende geschiedenis’ van het bezuinigingsproces en van de privatisering die zich als een ‘besmettelijke ziekte’ over het land verspreidt.
Stokkink belooft ons een kijkje in de pauselijke paleizen. Een aantal auteurs heeft daartoe artikelen geschreven ‘met de grootst mogelijke integriteit en onafhankelijkheid’. Goed dat dat even wordt vastgesteld want de lezer zou daaraan wel eens kunnen gaan twijfelen als hij alle ‘journalistieke interpretaties van de gebeurtenissen’ leest. De verwijzing naar het destijds spraakmakende boek Graven naar macht. Op zoek naar de kern van de Nederlandse economie spant de verwachting hoog, temeer daar een studie naar de bestuurlijke topstructuur in de kunstensector licht kan werpen op de precaire maatschappelijke positie van kunst en kunstenaars. Zoals Materman in zijn artikel terecht opmerkt is de meerderheid van de Nederlandse bevolking niet geïnteresseerd in kunst. Dit gegeven is essentieel voor de analyse van de machtsconcentratie rond de kunsten. Het maakt daarbij niet uit of die analyse wetenschappelijk of journalistiek is.
Hoewel ‘De Cultuurelite van Nederland’ een aantal informatieve anekdotes bevat, meestal overgenomen uit kranteberichten of de naar sensatie hangende artikelen in de Haagse Post, wordt de pretentie die de titel en de achterflaptekst uitstralen niet waargemaakt. Het boek is uitermate onevenwichtig, waarschijnlijk ten gevolge van de slechte instructie van de auteurs of van een falende eindredactie. Naast een stuk over de door persoonlijke machtsusurpatie uit het evenwicht geraakte muziekbestel, waarbij de schrijver een nauwelijks verholen rancune aan de dag legt, schrijven andere auteurs juist dat er geen sprake is van vriendjespolitiek. Dat laatste betreft bijvoorbeeld de sector letteren, waarin volgens de schrijvers door een uitgelezen systeem van fondsen en wisselende adviseurs in principe iedereen aan de bak komt. Twee artikelen eerder wordt uiteengezet hoe een machtsbeluste ambtenaar zijn