vernieuwend, maar verre van experimenteel of excentriek. De meeste van zijn partituren zijn soliede gebouwd, maar helemaal niet gespeend van een expressieve inhoud. Hoewel hij vindt dat muziek voor zichzelf moet spreken, wil hij toch - haast onbewust - emoties overdragen op zijn publiek. ‘Muziek is abstractie, ze mag niet concreet zijn. Doch de luisteraar moet zelf interpreteren, zelf een inspanning leveren. Er moeten emoties worden losgerukt, positieve of negatieve.’
Luc Brewaeys schudt de muziek niet uit zijn mouw. Het componeren zelf gaat wel snel, maar voor het zover is loopt hij lang rond met ideeën en experimenteert hij, vooraf! - met allerhande klankmogelijkheden. Zo is aan het schrijven van zijn eerste symfonie haast een heel jaar proberen en zoeken voorafgegaan. Vooral op het gebied van klankkleur en klankcombinaties is hij onvermoeibaar en driftig op zoek om met het traditionele instrumentarium verrassende schakeringen te ontdekken.
Tijdens een eerste concertavond in de Singel werden enkele van zijn solowerken uitgevoerd. Al met al is dat niet de sterkste zijde van de componist. Zowel het Extensions voor vioolsolo als het Aouellaouellaouelle voor viool en piano of het Again voor elektrische gitaar bevat een caleidoscoop klankzwevingen, kleurcombinaties en speeltechnieken. Op het einde van het eerstgenoemde werk schroeft de violist één van zijn stemsleutels los en laat zo de toon in een wankele diepte verglijden. In het tweede stuk staat de viool onafgebroken een kwarttoon lager gestemd, waarmee de componist af en toe een sfeer van benepen vervreemding creëert. De partituur voor elektrische gitaar spreekt bij een eerste beluistering sterker aan dan de vorige nummers. Sommige toonfluctuaties, ruimtesonoriteiten en echoklanken klinken inderdaad verrassend. Toch vraag je je soms af of je misschien niet meer bewondering voor de mogelijkheden van de elektronische apparatuur opbrengt dan voor de vinding van de componist.
De echte kwaliteiten van Luc Brewaeys liggen op het domein van het ensemblespel en de orkestrale kleur. Daar voelt hij zich helemaal in zijn sas; daarmee boeit hij het sterkst. Dat bewees hij reeds met zijn twee symfonieën, en dat kwam nog overtuigender tot uiting in de kamermuziekwerken die tijdens een tweede Singelconcert werden voorgesteld.
Traject werd in 1982 geschreven in opdracht van de Brooklyn Philharmonic. Het werk is opgedragen aan Lukas Foss, die het in New York in première dirigeerde met de componist aan de piano. Het is een soort concertino voor piano en een ensemble van een tiental instrumentalisten, onder wie twee slagwerkers. De piano, waarvan de klanken door een ringmodulator worden versterkt en vervormd, speelt een voorname rol. De partituur bruist van vitaliteit en ritmisch spel.
In opdracht van de Singel componeerde hij Réquialm (1989), een cantate voor sopraan en kamerorkest. Dat is een partituur met een rijke en gerijpte muzikale inhoud, die zowel van een soliede vakbeheersing getuigt als van een frisse inspiratie. Als basis voor zijn compositie koos hij een tekst van de Duitse dichter Hans Helms, uit de bundel Fa:m Ahniesgwow (1959). Vraag niet waarover die handelt, want het is een janboel van klanken, geluiden en woordflarden uit verschillende talen. Een staaltje ter illustratie: Piephan, tamt vazen oe zwit-ter? of elskadinquawlybaaltitti-shyrmy'achénelaiHéra. De componist maakte er een zeer expressieve bladzijde van, waarin de klankregisseur voortdurend met nieuwe vondsten voor de dag komt. Niet het uiterlijke effect als dusdanig telt hier, wel de sfeerschepping die de componist uit de timbre-schakeringen en de klankcombinaties van strijkers, blazers, twee piano's, harp en slagwerk weet te halen. Boven en in die stemmingsrijke kleurconstructies beweegt zich de zangstem. Zij zingt en declameert, fluistert en roept, ratelt vocalen of lispelt zuchten. Veelal gaat die voordracht gepaard met een enorme variëteit in de stembehandeling. De zangpartij vergt een ongemene virtuositeit en expressiekracht van de zangsoliste. Maar het resultaat is allesbehalve uiterlijke acrobatie. Van het begin tot het einde wordt de luisteraar geboeid door het rijke en toch beheerste gebruik van het instrumentale koloriet en niet in het minst door de emotieve zeggingskracht van de zangstem. Zoals de vermaarde Sequenza III per voce feminale van Luciano Berin, waarmee Réquialm wel enige verwantschap vertoont, willen we deze nieuwe partituur van L. Brewaeys nog horen uitvoeren. De vertolking door Mireille Capelle en het Nieuw Conservatorium Ensemble uit Gent o.l.v. Roland Coryn was uitstekend.
Een bladzijde als dit Réquialm doet ons reikhalzend uitzien naar de nieuwe opdracht die de componist ontving van het Kon. Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Voor het nieuwe concertseizoen van het orkest componeert hij een cantate met als titel (Non) lasdate ogni speranza, vrij naar Dante. De eerste uitvoering is voorzien in mei 1990.
Hugo Heughebaert