dan beseffen we dat dit voortrazende verhaal net zo goed een vorm van super realisme zou kunnen zijn. Bernhard zet een personage op leeftijd op het toneel en laat dit personage zijn monoloog van alledag, van elke week, van iedere maand en ieder jaar afdraaien zonder zichtbare compositie, zonder structurering achteraf.
De technische vraag die nog gesteld kan worden: spreekt de moeder tegen iemand zoals haar dochter, spreekt ze tegen zichzelf of spreekt ze tegen het publiek. De dochter is het meest voor de hand liggende antwoord. Maar waarom dan die verandering in haar gedrag als de schrijver er is? Angst, sociaal gedrag, behoefte tot behagen kunnen nauwelijks de oorzaak van die verandering zijn. De moeder is manwijf genoeg om voor haar mening te durven uitkomen. Het lijkt erop alsof Bernhard sociale huichelarij als conventie aan de kaak probeert te stellen. Het lijkt erop alsof Bernhard de laagheid, gemeenheid, geniepigheid, het egoïsme, de hebzucht en kleinheid van mensen in het algemeen wil laten zien. Het beeld dat de moeder van zichzelf, en daarmee Bernhard van de moeder, oproept is daarmee in overeenstemming. Ze is haar man getrouwd om het huis aan zee en het woord gieterij. De man zelf haatte ze al snel. De dochter wordt flink afgeknepen: de thee is niet goed, de kleren worden niet goed ingepakt, de dochter heeft de toneelschrijver uitgenodigd. Haar eerste kind wenste ze dood en dat is haar gelukt.
Bernhard laat de kleinheid van mensen zien, niet de kleinheid van de mens. Hij lijkt daarin vooral op de man die erover klaagt dat de post nooit bezorgd wordt, de treinen niet op tijd rijden en de service ook niet meer is wat het geweest is. Maar zijn stukken komen niet met Sartriaans grootse uitspraken als dat de anderen de hel zijn, of verbeelden
‘Plaats van bestemming’ van Thomas Bernhard, door Toneelgroep De Appel, met Sacha Bulhuis (de dochter) en Christine Ewert (de moeder).
niet het Beckettiaanse wachten op niets. Ook bij Bernhard wordt er voortdurend gewacht en ook bij Bernhard zijn het de anderen die het leven onmogelijk maken, maar het zijn anderen van vlees en bloed en het wachten is echt.
Wie die Bernhard personages serieus neemt, komt op kankerende middenstanders, protesterende boeren, onthutste moeders. Beter is het om afstand te nemen en ze maar een beetje uit te lachen. Want lachwekkend zijn ze wel en veel over de algemene toestand van de mens zeggen ze niet tenzij alle mensen gelijk zijn.
Daarom wint Discordia's voorstelling het ook op punten. Daar voelen we die afstand. In die voorstelling wordt niet al het gebabbel van de moeder serieus genomen. In al haar laagheid is ze ook grappig en dat maakt haar minder afstotend, dat maakt haar menselijker. Op die manier wordt haar veranderde houding in het tweede deel ook acceptabeler en geloofwaardiger. In deel een is haar manier van gedragen al een facade, een opportunistisch aanwensel. De moeder doet en zegt vooral wat haar in de situatie het beste uitkomt. Taalgebruik speelt daarbij een belangrijke rol.
De moeder gebruikt de taal dan ook niet om te communiceren maar om haar innerlijke werkelijkheid gestalte te geven. Ze hangt haar hele leven in de vorm van een huwelijk op aan de woorden ‘ijzergieterij’ en ‘een huis aan zee’. Ze hernieuwt keer op keer haar haat voor haar reeds overleden echtgenoot door zijn lijfspreuk ‘Eind goed, al goed’ als een bezwerende formule hardop uit te spreken. Haar waardeoordeel van het nieuwe toneelstuk van de schrijver cirkelt om de titel: ‘Redde wie zich redden kan’. De zo goed als zwijgende rol van Jan Joris Lamers als de dochter is daarmee in perfecte harmonie. Hier past geen weerwoord. Plaats van bestemming van Discordia is een taalkunstwerk geworden. Het stuk geeft daartoe aanleiding en Discordia met haar verbale speelstijl heeft die kans niet laten liggen.
Veel afstand natuurlijk ook. Zo worden de twee vrouwenrollen door Titus Muiselaar en Jan Joris Lamers gespeeld. Vooral Muiselaar maakt iets moois van de moeder. Midden op het podium gezeten, kan men om haar aanwezigheid niet heen. Ze is