Culturele kroniek
Literatuur
Het tuurtouw
In De Tijd van 10 november 1989 gaf Paul de Wispelaere een aan Max Frisch ontleende karakteristiek van wat hij beschouwt als een ideale biografie van zijn schrijversleven: ‘Die zou geschreven worden door een sympathieke auteur die me niet al te zeer de baas is maar ook niet mijn mindere, die van mijn werk houdt zonder onkritisch te zijn, die er plezier in heeft dat hij met dezelfde problemen worstelt als ik, die niet geïrriteerd raakt als onze meningen tegen elkaar ingaan, niet neerbuigend als hij denkt het beter te weten, niet dom, die niet zijn geduld verliest en, vooral, niet wraakzuchtig wordt’.
Wanneer we nu een In Memoriam beschouwen als een zo compact mogelijk geschreven biografie, dan doen zich twee mogelijkheden voor: een In Memoriam waarin iemands leven in grote lijnen geschetst wordt van jeugd tot levenseinde (soms zelfs al geschreven voordat er aanleiding tot publikatie is en meestal van een nogal obligaat karakter), of een In Memoriam dat gecentreerd is rond één constante, één thema, waarbij de onvolledigheid aan biografische gegevens gecompenseerd wordt door de concentratie op de essentie van de persoonlijkheid.
In zijn vele herinneringen aan overledenen maakte Jeroen Brouwers onveranderlijk gebruik van die tweede mogelijkheid, waarbij degenen wier leven en werk hij vastlegde - hoe verschillend onderling ook - tezamen de constanten vormden van zijn schrijversleven: liefde, literatuur en dood, - zodat het portret van de overledenen en het zelfportret van Brouwers nog wel te onderscheiden, maar niet meer te scheiden zijn. Dat hij daarbij De Wispelaeres omschrijving van een ideale biograaf zeer dicht benadert, blijkt opnieuw uit zijn herinneringen aan Geert van Oorschot, beschreven in Het tuurtouw. Laat ik de belangrijkste onderdelen van die omschrijving nader bekijken.
Een sympathieke auteur is meer dan alleen maar een aardig persoon. Die sympathie veronderstelt bij alle mogelijke verschillen een fundamentele gelijkheid van denken en voelen. In de beginjaren van hun vriendschap was die gelijkheid tussen Brouwers en Van Oorschot er zonder meer: ‘In zijn brieven vond ik veel relativering van eigen storm- en dranggevoelens, en overigens evenveel herkenning. Wij zijn uit eenzelfde stronk, zei hij,’ schrijft Brouwers.
Maar op latere leeftijd begon Van Oorschot ‘van zijn persoonlijkheid een ingestudeerde en met veel schmiere vertolkte “karakterrol”’ te maken waar Brouwers niets van moest hebben: ‘Ik had veel sympathie voor hem, - maar als hij in het openbaar die “rol”
Geert van Oorschot (1909-1987).
begon te spelen, vond ik hem onuitstaanbaar; hij stelde zich aan, hij was onecht’.
... die me niet al te zeer de baas is maar ook niet mijn mindere
Die gelijkheid van denken en voelen weerspiegelde zich op het vlak van de persoonlijke omgang in de strikte eis van gelijkwaardigheid, welke tussen Van Oorschot en Brouwers - in ieder geval wat betreft de laatste - bestond uit het opeisen van de vrijheid om elkaar de waarheid te zeggen zonder elkaar daarbij te betuttelen: ‘Hij mocht altijd alles tegen mij zeggen, maar zodra hij aanstake (sic) maakte een sermoen aan te heffen, liep ik de kerk uit. Ik op mijn beurt zei ook alles tegen hem, - ooit hem diep grievend en daarmee weer een gat van weken of maanden in onze vriendschap stotend, door hem, toen hij als “wijze oude man”