Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| ||||||||
Hella S. Haasse
| ||||||||
[pagina 76]
| ||||||||
Hella S. Haasse (o1918).
gemekker en de huisbakken, luimige vertelkunst waartussen vrouwenliteratuur zich in ons taalgebied pleegt te situeren’.Ga naar eindnoot(2)
Hella Haasse is, zo verklaart ze zelf, geen feministe, noch is ze het eens met de tendens van de laatste jaren om door vrouwen geschreven literatuur als een apart genre te behandelen. Haar werk wordt door mannelijke noch door vrouwelijke critici tot de ‘vrouwenliteratuur’ gerekend en feministen vinden in haar werk geen boodschap. Toch staat in nagenoeg al haar werk de problematiek van de vrouw centraal en zijn haar hoofdfiguren allerminst banale huis-, tuin- en keukenvrouwen. Ook leverde Haasse in tal van essays een bijdrage tot de theorievorming over het werk van vrouwelijke auteurs. Is Haasse dan een feministe tegen wil en dank? Misschien is het eigenaardig dat in haar eerste vier romans de ik-figuren allemaal mannen zijn. Dat Haasse zich van deze eigenaardigheid bewust is, bewijst de verklaring die ze hiervoor geeft in haar autobiografische essay Persoonsbewijs (1967). ‘Het is om te beginnen niets ongewoons, zelfs vanzelfsprekend, dat een auteur zich al schrijvend vereenzelvigt met zijn personages, ook met die van het “andere” geslacht. (...) De spontane neiging om van tijd tot tijd als het ware vanuit een mannelijk “ik” te spreken en te denken, lijkt me niet voort te vloeien uit onbewust verlangen een man te zijn, d.w.z, het vrouw-zijn te verloochenen, af te wijzen’, verantwoordt Haasse zich (pp. 84-85). Volgens heel wat feministische literatuurtheoretici kunnen dergelijke rolconflicten leiden tot een identiteitscrisis bij vrouwen die steeds gedwongen worden zich met mannelijke romanhelden te identificeren. Hannemieke Stamperius noemt in haar boek Vrouwen en literatuur schrijfsters die menen dat ‘vrouwelijke lezers er helemaal geen probleem van zouden hoeven te maken dat ze zich zo dikwijls door mannelijke personages moeten laten inspireren’ ronduit naïef en anti-feministisch (pp. 74-75). In haar romans is het geslacht van de personages echter niet relevant voor het verhaalgebeuren, vindt Haasse. Het doet er niet toe of Oeroegs blanke vriendje een jongen of een meisje is. Orleans boeide haar niet vanwege zijn krijgskunst of veroveringen maar om de manier waarop hij in zijn poëzie zocht naar zijn eigen persoonlijkheid. Ook Jurjen in De verborgen bron en Borgfa in De scharlaken stad zijn op zoek naar hun eigen identiteit en het is vooral de idee van het zoeken, het onderweg | ||||||||
[pagina 77]
| ||||||||
zijn en het streven naar zelfinzicht die Haasse in haar hele latere oeuvre zal blijven boeien. Hoewel de blijkbaar onbewuste keuze voor mannelijke hoofdpersonages haar normaal leek, beseft ze later, zo verklaart ze in een interview in 1987, dat dit door haar lezers wel als een probleem ervaren werd, gezien de steeds terugkerende vraag naar het waarom van deze keuze.Ga naar eindnoot(3) Terwijl in De ingewijden de mannelijke en vrouwelijke personages elkaar nog afwisselen, kiest Hella Haasse vanaf Cider voor arme mensen (1960) bijna consequent voor vrouwelijke hoofdfiguren in haar romans, een keuze die haar, zo verklaart ze achteraf, toch meer uitingsmogelijkheden biedt, omdat een deel van de mannelijke belevingswereld haar, als vrouw, toch steeds vreemd blijft.
Het motief van het streven naar zelfinzicht en persoonlijkheidsontwikkeling blijft echter in haar werk aanwezig. Zowel Elina (De ingewijden), als Marta Wijk (Cider voor arme mensen) en Sera Doornstam (De meermin) zijn vrouwen, individuen, midden in een ontwikkelingsproces. Ze worden zich steeds meer bewust van de tekorten in hun relaties met hun omgeving (geliefden ouders, kinderen) en gaan op zoek naar oplossingen, uitwegen. Eigenaardig genoeg is het juist dit bewustwordingsproces dat feministische theoretici en critici willen terugvinden in romans. Mannelijke auteurs houden voor hun vrouwelijke personages teveel vast aan de stereotiepe vrouwbeelden. Zo vind je in de hele wereldliteratuur talloze mannelijke helden en antihelden met zeer individuele karaktertrekken terug terwijl vrouwen bijna voortdurend met dezelfde clichés worden uitgebeeld zoals de vrouw als sexsymbool, de brave, huiselijke vrouw die alles doet voor man en kind of het tere, kleine vrouwtje dat steeds weer mannelijke bescherming nodig heeft. Ter vergelijking met deze duidelijk feministisch geïnspireerde opvatting citeer ik Haasses gelijkluidende vaststelling dat men zowel in de serieuze verhalende en dramatische kunst werken vindt die de neiging vertonen om ‘de slaafse en wellustige aspecten van het vrouwelijke te onderstrepen en tot het absurde aan te dikken’.Ga naar eindnoot(4) Vrouwenfiguren worden vooral gebruikt als symbool voor een door mannen gezochte, ongekende werkelijkheid en worden zelden voorgesteld als individuele persoonlijkheden of zelfs maar als mensen van vlees en bloed. Ze merkt op dat men voor de natuurlijke, genuanceerde studies van vrouwenkarakters bij vrouwelijke romanschrijfsters en dichteressen te rade moet gaan, die in hun werk vaak hun eigen bewustwording verwerkt hebben. Juist dit weergeven van het vrouwelijke bewustwordingsproces wordt door de feministische literatuurkritiek beschouwd als dé voorwaarde voor goede vrouwenboeken. Hoewel ze ‘niet de norm hanteert dat literatuur, voor zover het vrouwen betreft, zelfbewuste, onafhankelijke vrouwen moet verbeelden’ vindt Truus Pinkster toch dat goede literatuur ‘een bewustmakingsproces bij de lezer op gang moet brengen ten aanzien van de manier waarop vrouwen, en mannen, in deze maatschappij functioneren en eventueel ook hoe je daaraan iets kunt veranderen. Wat dat laatste betreft ‘hebben lezers (heeft Pinkster althans (g.w.)) behoefte aan de verbeelding van een stukje werkelijkheid zoals die zou kunnen worden’.Ga naar eindnoot(5)
Het ligt echter niet in Haasses bedoeling om vrouwen via haar boeken te tonen hoe ze zich moeten bevrijden. Wat ze zou willen is dit: ‘het verhaal schrijven van de mens (noem hem Adam of Elcerlyc of hoe dan ook) en zijn verschillende werkelijkheden in de stroom van de tijd. De geschiedenis van een zesduizendjarig bewustwordingsproces...’, schrijft ze in haar tweede autobiografie Zelfportret als legkaart (p. 10). Via de historische roman (háár genre), perspectiefwisseling en andere literaire technieken probeert zij de kaleidoscopische werkelijkheid van de mens in al haar facetten weer te geven. Maar Haasse is zich ook wel degelijk bewust van de kracht van het geschreven woord, want even verder merkt zij op dat zij ‘het die overal ter wereld in verbijsterend grote oplagen verspreide | ||||||||
[pagina 78]
| ||||||||
krantjes en tijdschriften niet vergeeft, dat zij de sfeer waarin de doorsnee vrouw leeft, háár werkelijkheid, die dienst aan het fysieke bestaan van de mens, tot een ideaal doel-op-zich verheffen, dat zij haar dwingen de zin van wat zij doet te zoeken in een rose of hemelsblauw bijgekleurd romantisch beeld van datgene waar zij al dag en nacht met haar neus bovenop zit, dat zij haar telkens weer proberen te verleiden tot een vlucht die helemaal geen vlucht is maar een geblinddoekt altijd maar dieper verdwalen in de horigheid’ (p. 13). Een opvatting, die niet zoveel verschilt van die van de Amerikaanse feministe Betty Friedan, die in haar opzienbarende boek The Feminine Mystique, van leer trekt tegen de damesbladen, omdat zij teveel de mythe uitdragen die suggereert dat vrouwen hun ware geluk kunnen vinden in het huishouden, wat ertoe leidt dat tal van vrouwen in een identiteitscrisis verkeren. Friedan geeft niet onmiddellijk een alternatief, daarvoor moet er nog teveel veranderen, maar spoort de lezeressen aan om zelf het initiatief te nemen door kritisch te staan tegenover de vanzelfsprekendheid waarmee hun dit huisvrouwenideaal wordt opgedrongen. Terecht stelt ook Haasse dat er niets zal veranderen wanneer de vrouw niet zelf verandert, wanneer zij niet losraakt van het blinde aanvaarden van haar huishoudelijke taak. Een zuivere feministische stellingname, zou je zeggen, ware het niet dat zij een paar regels verder de bedenking uit dat zij, die voor de vrouw een andere werkelijkheid, die van het ‘volle’ leven, opeisen, eveneens een weg wijzen die doodloopt. Want wanneer de vrouw zich, vrijwillig of gedwongen, volledig zou losmaken van haar werkelijkheid (schoonmaken, opruimen, verzorgen en verplegen (sic)) en zou toetreden tot de ‘andere’ werkelijkheid, die van de vrije mens, van de man (sic) dan zou zij eveneens ongelukkig zijn, omdat ze dan voorgoed zou losgesneden zijn van haar wortels. Ik zou dit in 1968 geformuleerde standpunt gerust conservatief noemen als het niet het uitgangspunt zou vormen voor een gedachte die Haasse in de loop van haar carrière als schrijfster steeds verder heeft uitgewerkt, die van de androgyne mens (noem hem Elcerlyc of Adam of hoe dan ook) als basis voor een samenleving waarin man en vrouw uiteindelijk gelijk zouden zijn. Volgens Haasse is de mens psychologisch zelden zuiver ‘man’ of ‘vrouw’ en zijn de grenzen tussen mannelijke en vrouwelijk niet scherp te trekken. Traditioneel wordt de man beschouwd als actief, dynamisch, rationeel (enz.) terwijl de vrouw veeleer emotioneel, zorgend, koesterend (enz.) zou zijn. Maar, zo vindt Haasse, er zijn zoveel manieren om man of vrouw te zijn als er mensen zijn. In ieder individu zijn er weer andere combinaties en graden van ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ gerichtheden en gedragingen mogelijk. (...) Waardering van de een boven de ander is trouwens onmogelijk. Deze opvatting over het potentieel androgyne karakter van de mens verklaart niet alleen Haasses mogelijkheid om zich ook met mannelijke personages te vereenzelvigen maar ook haar voorkeur voor (vrouwelijke) personages die zich weten te bevrijden van de heersende vooroordelen en gedragsnormen en zich gedragen zoals ze dat zelf willen zelfbewust. Elina uit De ingewijden verlaat haar gezin om als kunstenares te gaan zwerven en vestigt zich uiteindelijk op een Grieks eiland. Mme de Merteuil uit Een gevaarlijke | ||||||||
[pagina 79]
| ||||||||
verhouding heeft haar eigen opvattingen over liefde en leeft daar ook naar en ook Charlotte Sophie uit de Bentinck-romans is allesbehalve conventioneel.
Met haar ‘androgynie-idee’ benadert Haasse alweer een feministisch ideaal. Geen vrouwenwereld in plaats van de huidige mannenmaatschappij, zoals in sommige utopie-romans wordt uitgebeeld, maar een wereld waarin zowel mannen als vrouwen tot een psychologisch man-vrouw evenwicht zullen komen en dit ook tot uiting zullen brengen in hun artistieke werk. Binnen deze discussie hebben reeds heel wat feministische literatuur-theoretici pogingen ondernomen om de ‘vrouwelijke aard’ te definiëren; terwijl sommigen voor vrouwen het recht opeisen om over alle onderwerpen zonder schroom te schrijven omdat de traditionele vrouwelijke ingesteldheid niet bestaat, vragen anderen herwaardering voor de typisch vrouwelijke eigenschappen, die, wanneer ze uitdrukking vinden in de literatuur, maar al te vaak als truttig worden afgedaan. In elkk geval moeten de traditionele, door mannen opgelegde rolpatronen doorbroken worden en moeten de vrouwen de kans krijgen hun eigenheid te vinden. Haasses standpunt hierover is duidelijk, genuanceerd en allesbehalve radicaal. Volgens haar is de aard van de mens tot op zekere hoogte biologisch gedetermineerd en hiermee ook zijn opvatting over liefde er geluk. In haar essay Minne, een misverstand schrijft ze dan ook: ‘Terwijl voor de “man” in de traditionele betekenis van dat woord (ik zeg dit er met nadruk bij omdat ik geloof dat er, wat betreft het vasthouden aan de typisch “mannelijke” rol al veel verandert) ligt (...) in de liefde het zwaartepunt op de periode voor de overgave van de vrouw (...). Voor de vrouw daarentegen begint de liefde, hààr liefde, veelal juist met het bezit en de overgave, met het samenzijn’. Ze benadrukt niet alleen in haar autobiografieën het persoonlijke geluk dat zijzelf in het gezinsleven gevonden heeft, maar probeert tevens haar stelling over vrouwen en liefde te staven in haar essays over literatuur. Vrouwen hebben van nature een andere visie op beminnen en bemind worden dan mannen en dat komt ook tot uiting in hun literaire werk. Tot op zekere hoogte kan ze dan ook meegaan met de feministische stelling dat vrouwen anders schrijven dan mannen en wanneer er heel wat ‘damesromans’ toch nog hun verhaal laten eindigen met het moment van de verovering komt dat omdat ze het geijkte mannenpatroon volgen. Haasse drukt haar bewondering uit voor schrijfsters als Doris Lessing, Simone de Beauvoir of Marguerite Duras die in hun werk vrouwen tonen ‘als individuen in aktie en reaktie in de wereld, te midden van haar medemensen: zich moeizaam bewust wordend, soms rijpend, soms falend, maar altijd als een “ik” dat zich rekenschap geeft’. Terzelfdertijd bekritiseert ze (feministische) auteurs als Anja Meulenbelt, die in hun pogingen om eenzelfde vrouwenleven te tonen, teveel naar hun eigen spiegelbeeld staren en te weinig afstand nemen van zichzelf om een algemeen geldend beeld te kunnen scheppen. Ze erkent dat haar romans ‘voor een aanzienlijk grote groep van jonge vrouwen uit de zogenaamde subcultuur (...) herkenbaar en betekenisvol moeten zijn’ maar, zij suggereren teveel ‘dat mannen en vrouwen eigenlijk niet in dezelfde wereld leven’.Ga naar eindnoot(6) Zolang dergelijke feministische schrijfsters niet in staat zijn oprechte belangstelling te tonen voor wat buiten hun eigen vrouwelijke gezichtskring valt, zal hun streven naar bewustwording een poging blijven en zal het ideale man /vrouw evenwicht nooit bereikt worden.
Haases bezorgdheid gaat dan ook niet zozeer uit naar de vraag of vrouwen zich al dan niet kunnen ontplooiën - dat hebben vrouwen die dat echt willen volgens haar al wel degelijk bewezen - maar naar het toenemende gebrek aan loyaliteit tussen man en vrouw. Die bezorgdheid vormt de ondertoon in haar drie laatste - en naar mijn mening ook beste - historische romans. ‘Mevrouw’, zo schrijft de ik-figuur in Een gevaarlijke verhouding of Daal- en Bergse brieven aan de Markiezin de Merteuil, die haar | ||||||||
[pagina 80]
| ||||||||
misdadige gedrag in Les liaisons dangereuses rechtvaardigt door te stellen dat vrouwen zich hard en stoïcijns moeten gedragen om zich te kunnen handhaven in de mannenmaatschappij, ‘mevrouw, ik ontken niet dat er waarheid schuilt in uw bewering over het wederzijdse onbegrip tussen de geslachten; maar ik weiger aan te nemen dat dit een onveranderlijk “eeuwig” gegeven zou zijn. Integendeel ik geloof dat er een - vaak verloochende, vaak verdrongen, maar steeds groeiende - behoefte bestaat bij vrouwen én mannen aan warmte, betrouwbaarheid aandacht, aan het bewust elkaar zien'’ (pp. 151-152). Merteuil mag dan zelfbewust zijn en zich verzetten tegen de ondergeschikte maatchappelijke rol die de vrouw in haar tijd moest vervullen - de mogelijkheid dat ze een feministe had kunnen zijn wordt ook geopperd -, haar houding is onverantwoord en te zelfzuchtig om enige verandering in de manke man-vrouw verhouding te brengen. Niet voor niets noemt de ik-figuur haar in haar eerste brief ‘een monster’. Wanneer ik deze correspondentie toets aan de stelling van Hannemieke Stamperius dat een roman feministisch is wanneer hij bijdraagt aan de maatschappijvisie waarin mensen gelijkwaardig zijn, kan Een gevaarlijke verhouding met recht tot de feministische literatuur gerekend worden. Zo ook de dubbelroman Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter en De groten der aarde of Bentink tegen Bentinck, waarin Haasse aan de hand van authentieke brieven en documenten een beeld creëert van Charlotte Sophie von Aldenburg die, nadat ze is uitgehuwelijkt aan Willem Bentinck, zich uit alle macht verzet tegen het leven met een echtgenoot die ze niet bemint. Alweer volgens Stamperius, is een personage feministisch wanneer zij beschreven wordt als iemand die op zichzelf een volwaardig wezen is. Zelfstandig, en in die zin ook volwaardig is Charlotte zeker. Ook geeft ze blijk van zelfkennis wanneer ze schrijft: ‘Ik spreek altijd tegen, er valt niet met mij te praten. Wanneer ik iets wél wil, kunnen ze me er alleen met geweld toe brengen het uit mijn hoofd te zetten’ (p. 48). Als Charlotte Sophie haar man en haar twee zoontjes verlaat om haar minnaar te volgen is dat geen gril maar een weldoordachte keuze voor een levenswijze: leven met de man die ze liefheeft. Ook na heel wat (financiële) tegenslagen geeft ze de moed niet op. Integendeel, ze gaat op zoek naar de redenen van de lange drukkende slavernij van de vrouwen, die ze meent te vinden in de voorrechten van mannen, ‘onze heren en meesters’. Ze pleit voor gelijke opvoeding, gelijke financiële rechten, gelijke beroepskansen en gelijke familiale en maatschappelijke inspraak voor mannen en vrouwen. ‘Ik kan niets ontdekken in het wezen van mijn seksegenoten waardoor het gerechtigd zou zijn hun zoveel goeds te onthouden’, schrijft zij in haar verhandeling in briefvorm (pp. 367-369). Volgens de feministische literatuurtheorie zijn Haasses laatste romans duidelijk feministisch. Maar er schuilt een addertje onder het gras. Hoewel Haasse zelf zegt dat ze via de Bentinck-romans het emancipatieproces van een jonge vrouw in de tijd van de Verlichting wou tonen is dat voor haar geen doel op zich. Haar belangstelling gaat veeleer uit naar de vraag waarom het huwelijk tussen twee jonge mensen tot mislukken gedoemd was. Het antwoord is minder maatschappijkritisch dan een feministe zou verwachten. Want hoewel de | ||||||||
[pagina 81]
| ||||||||
roman kritiek uitoefent op de gearrangeerde huwelijken uit die tijd ligt de oorzaak van de scheiding vooral - en dat valt nooit helemaal te voorzien - in de onverenigbaarheid van de karakters van Charlotte Sophie en Willem. Hij, rustig, bezadigd en bereid om zijn jonge vrouw en zijn gezin gelukkig te maken met de mogelijkheden die hij heeft; zij, zoals ze zelf zegt, bereid om alles op te geven voor haar éne grote liefde: ‘Op het ogenblik dat ik, om mijzelf te kunnen zijn, voor mijn liefde moest uitkomen heb ik dat gedaan ondanks het risico dat ik daardoor nam. Ik heb het zelfs gedaan toen ik nog in Holland was, met gevaar voor mijn leven’ (p. 315). De door Haasse in zowat al haar essayistisch werk geopperde stelling dat liefde dé drijfveer is achter het handelen van de vrouw wordt dus in haar eigen romans bevestigd. Zo zegt ze naar aanleiding van Een gevaarlijke verhouding (een roman die oorspronkelijk bedoeld was als essay over de misdadige vrouw) dat bijna alle vrouwen tot hun misdaden komen als gevolg van een (gestoorde) relatie tot een man. Het feit dat vrouwen zich onderwerpen komt dan ook vaak voort uit angst om de (ge)liefde te verliezen. De vraag wat primeert, liefde en geluk of zelfstandigheid lijkt mij weliswaar zwart-wit, voor Haasse is ze eerder retorisch, want ‘in de door vrouwen voortgebrachte poëzie van alle tijden is het liefdesverlangen (...) altijd sterker geweest dan trots aanvaarden vàn of verbittering óm menselijke eenzaamheid’.Ga naar eindnoot(7) Op de rechtstreekse vraag wat Haasse denkt over het feminisme antwoordt ze dan ook: ‘Ik geloof (...) dat er een veel groter aantal vrouwen is dan men (nu) gemeenlijk aanneemt, die bepaald niet, of toch niet in de eerste plaats, snakken naar een carrière (...) maar die zich er volstrekt niet voor schamen dat hun verlangen en ambitie uitgaan naar Home-making’. Het feminisme is ook niet altijd geïnteresseerd in het wezen van de individuele vrouw. Feministen wil ze wel diegenen noemen ‘die ijveren voor gelijk loon voor gelijke arbeid, voor het recht van de vrouw haar eigen vruchtbaarheid te “beheren” en voor maatregelen ter bescherming tegen uitbuiting en geweld’ maar terzelfdertijd denkt ze dat veel problemen van vrouwen al zouden ophouden te bestaan wanneer er meer aandacht en waardering zou zijn voor de rol en het werk van de vrouw in het gezin.Ga naar eindnoot(8)
Waarschijnlijk is het Haasses steeds weer herhaalde pleidooi voor het gezin dat feministen ervan weerhoudt haar boeken als voorbeeld te stellen. Want voor hen is de traditionele gezinsstructuur dé grote oorzaak van het onbehagen van de vrouw, die door haar zorg voor man en kind zelden tijd, ruimte en/of geld voor zichzelf heeft, laat staan om artistiek bezig te zijn. Haasse ontkent het bestaan van deze problematiek geenszins en geeft toe dat het haar zonder hulp in de huishouding, met twee kinderen, onmogelijk geweest zou zijn te schrijven. De tweestrijd tussen het steeds weer moeten kiezen tussen zichzelf en de anderen heeft ze zelfs op een schitterende manier gestalte gegeven in de figuur van Elin / Elina (De verborgen bron / De ingewijden). Elin verlaat haar familie omdat ze haar creativiteit wil beleven, omdat ze niet, zoals haar moeder, haar kunst wou offeren voor haar gezin. Wanneer uiteindelijk blijkt dat een leven voor zichzelf ‘met vaste wil, hartstochtelijk verlangen’ (p. 293), haar ook geen bevrediging schenkt, wijst ze haar creativiteit af om weer sociaal te kunnen leven. Hoewel Haasse in Elin een aspect van zichzelf geprojecteerd heeft, is het haar toch steeds gelukt om te laveren. ‘Ik heb een middel gevonden om in de loop van mijn leven zowel mijn werk te doen als het leven dat daarnaast gaat’.Ga naar eindnoot(9)
Op de uiteindelijke vraag of Haasse een feministisch auteur mag genoemd worden, kan ik tweemaal antwoorden. Zeer zeker niet, wanneer met feminisme een streven naar gehele feminisatie van de maatschappij bedoeld wordt (Van Dale), waardoor de toch al niet zo eenvoudige man-vrouw relatie nog meer op de helling wordt gezet. Ook niet wanneer het feminisme teveel de nadruk legt op het doorbreken van de traditionele rolpatronen, waardoor de vrouwen die zich wel | ||||||||
[pagina 82]
| ||||||||
tevreden voelen in en hun levensgeluk putten uit het gezinsleven, schromelijk tekortgedaan wordt. Haasse, die wars is van elke vorm van extremisme, gelooft niet in de resultaten, bereikt door een druk van buitenaf. Ook niet in literatuur die lezeressen al te nadrukkelijk het bevrijdingsproces van andere vrouwen wil tonen, omdat op die manier aan de aard van de individuele vrouw voorbijgegaan wordt. Zeer zeker wel, wanneer feminisme een streven naar gelijke rechten inhoudt en in de eerste plaats het recht om zich vrij te maken van elke druk van buitenaf. Bewustwording van de eigen (vrouwelijke) gevoelens primeert bij Haasse maar terzelfdertijd mag dit niet ten koste gaan van de gevoelens van anderen. Of zoals ze zelf zegt: ‘Er zal pas sprake zijn van emancipatie, wanneer het niet meer kan gebeuren dat mensen (mannen noch vrouwen) object zijn van begeerte-zonder-genegenheid of van gevoel-zonder-inzicht, van welke benadering dan ook zonder respect voor de persoon’. Met dit inzicht wil ik Heila Haasse graag een geëmancipeerd schrijfster noemen.Ga naar eindnoot(10) | ||||||||
Lijst van geraadpleegde werken
|
|