Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 797]
| |
vende invloed of de school die hij gevormd heeft. Noch het een noch het ander is het geval. Het is de heel bijzondere persoonlijkheid die hier een rol speelt. Ook zij die hem niet persoonlijk gekend hebben of over zijn vermaarde colleges slechts van horen zeggen vernomen hebben, stuiten bij lezing van zijn oeuvre telkens weer op zijn raadselachtige en boeiende persoonlijkheid. Raadselachtig en ‘eigenaardig’ maar toch niet vreemd of onherkenbaar. Hij is terecht ook de meest menselijke onder de Nederlandse historici genoemd. Hij was een meester in het onderkennen van legenden, in het ontmaskeren van persoonlijkheden die zich groot waanden. In zijn ‘debunking’ was hij onovertroffen. Geboren uit arme Joodse ouders in de Amsterdamse Jodenbuurt net voor de laatste eeuwwisseling overleed hij op 30 april 1970. Bezeten door een enorme kennisdrang en een grote liefde voor de cultuur begon hij in 1921 zijn studie Nederlands en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hoewel zeer begaafd was zijn middelbare school tijd toch niet zonder moeilijkheden verlopen. Zijn vader, die de briljante zoon liever de handel in zag gaan, betreurde ten zeerste de aangevangen universitaire studie. Na een promotie cum laude (1926) was Presser jaren lang een zeer inspirerend leraar aan het Amsterdamse Vossiusgymnasium. Hij kon les geven als geen ander. Hij was een geboren docent. Ook zijn latere colleges waren voor de toehoorders een belevenis. Behalve het proefschrift verschenen van Pressers hand voor de oorlog slechts twee meer wetenschappelijke bijdragen: over Anatole France en de geschiedenis en het antisemitisme als historisch verschijnsel. Vlak voor het uitbreken van de oorlog had hij zijn Napoleon. Historie en Legende voor druk gereed. Het kon pas na de oorlog in 1946 verschijnen. Het was één grote aanklacht tegen de dictatuur. De figuur van Stalin meer nog dan die van Hitler speelde op de achtergrond een grote rol. Bij het uitbreken van de oorlog deed hij samen met zijn vrouw een mislukte poging zich van het leven te beroven. De bezetting leek aanvankelijk mee te vallen. Het leven hernam uiterlijk zijn gewone loop. Dat had niet alleen iets bedriegelijks maar vooral ook iets onheilspellends en dreigends. De isolering van de Joodse bevolkingsgroep voltrok zich geleidelijk maar onherroepelijk. In 1943 kon aan de agressieve bedoelingen van de bezetter jegens de Joden niet meer getwijfeld worden, al kon niemand zich een voorstelling maken van de omvang en bestialiteit van de volkerenmoord die men gepland had. Op 22 mei 1943 dook Presser onder, vlak voor de grote razzia's die op 26 mei en 20 juni 1943 te Amsterdam plaats vonden. Al weken was hij totaal ontredderd: op 18 maart 1943 was zijn vrouw - op weg naar haar ouders in Lunteren - op het station Ede-Wageningen uit de trein gehaald en als ‘strafgeval’ (vanwege het niet dragen van de Jodenster) naar het kamp Westerbork gebracht en kort daarop - zoals pas veel later na de oorlog met zekerheid kon worden vastgesteld - op transport gesteld naar Sobibor. Met de moed der wanhoop bleef hij hopen op haar terugkeer. Gebukt onder een blijvend schuldgevoel en een kwelIende onzekerheid zocht Presser troost en afleiding in zijn studie en bovenal in het schrijven van gedichten. Zijn Amerika werd in de onderduikperiode geschreven. Het verscheen pas in 1949. In dat jaar werd Presser buitengewoon hoogleraar in de nieuwste geschiedenis binnen de net opgerichte faculteit voor politieke en sociale wetenschappen aan de Amsterdamse Universiteit. Van regeringszijde had men zijn benoeming enige tijd tegen gehouden; men vond hem te links, men verdacht hem van communisme. Later volgde hij Romein op binnen de letterenfaculteit. In die laatste periode verscheen zijn meest bekende werk Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 (1965). De Nederlandse samenleving tijdens de oorlog, inclusief de Joodse Raad, werd daarin niet gespaard. Het boek was een openlijke aanklacht. Presser kon niet anders. Een aanklacht, die bij Presser tegelijk verbonden was met een historisch probleem sui generis, waarop geen zinnig antwoord mogelijk bleek: hoe was men tot dit barbarisme gekomen in het hart van de Europese beschaving, in een land dat zulk een hoogstaande cultuur gekend had waarin hij, Presser, zich vanaf zijn vroegste jeugd verdiept had en die hij tot het eind van zijn leven zou blijven bewonderen. Keer op keer wist Presser tijdens colleges op onnavolgbare wijze deze verschrikkelijke paradox zijn toehoorders voor te houden. Men werd er koud van, men kon een speld horen vallen. Nanda van der Zee heeft Pressers leven chronologisch beschreven op basis van vooral ‘egodocumenten’, een rijk geschakeerde correspondentie, en met name op basis van interviews met personen, die Presser van nabij gekend hebben. Die talrijke interviews zijn een belangwekkende bron, die bewaard dient te blijven. Het is een feitelijk relaas geworden van een zeer bewogen leven. Ik heb er slechts een greep uit gedaan. Aan een nadere analyse van zijn persoon en werk waagt zij zich niet of nauwelijks. Voor zulk een analyse in de toekomst zal deze biografie onmisbaar zijn.
P.B.M. Blaas nanda van der zee, Jacques Presser. Het gelijk van de twijfel. Een biografie, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1988. |
|