Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 792]
| |
Heldring ‘de’ columnist bij uitstek in Nederland. Anderen kunnen scherper polemiseren of feller uitvallen tegen wat ze voor misbruik houden, maar Heldring blijft de journalist naar wie het liefst geluisterd wordt. Dat heeft hij te danken aan zijn voorname stijl, zijn eruditie en zijn zakelijke kennis. Hij schrijft in volkomen onafhankelijkheid over alle mogelijke onderwerpen - soms ook met een zekere voorkeur over religieuze - maar zijn voornaamste domein is toch de internationale politiek. Voor de tweede maal heeft hij nu enkele zeer goede stukken gebundeld, verschenen in NRC/ Handelsblad, waaraan nog enkele grotere artikelen, uit andere bladen, zijn toegevoegd. Zijn doelstelling is niet, lezers over te halen tot zijn eigen opinie, maar, naar een woord van Pirenne, hen te ‘laten nadenken’. Soms kan dat irriterend zijn, vooral voor tot eenzijdigheid neigende geesten. Soms kan het lezers ook schokken in hun meningen, maar dan zal hij antwoorden, dat menselijke overtuigingen daar maar tegen bestand moeten zijn. Hij houdt niet van lieden die wel voor zichzelf alle antwoorden weten, maar de vragen terzijde laten. Heldring is niet altijd journalist geweest. Hij heeft in Amerika ongeveer dezelfde functie gehad als Marnix Gijsen destijds. Hij was ook jarenlang directeur van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken (thans zo aantrekkelijk gehuisvest in het park Clingendael). Bij zijn afscheid uit die werkkring is hem een bundel beschouwingen aangeboden onder de titel Dezer Jaren (In den Toren, Baarn, 1982), aansluitend bij zijn werk in de krant, dat verschijnt als ‘Dezer Dagen’. De ondertitel van dat boekje (141 pagina's) luidt: Buitenlands Beleid & internationale Werkelijkheid. Welk een goede gedachte om de in 1917 geboren Amsterdammer niet kritiekloos met lof te overladen, maar, naar aanleiding van zijn werk, anderen te laten schrijven over wat hem boeit! Eén van de auteurs is de Leidse hoogleraar Van der Beugel, die Heldrings levensloop in het kort schetst, van het regentenmilieu waaruit hij voortkwam, via een klassieke opleiding en een rechtenstudie in Leiden, tot en met zijn hoofdredakteurschap in Rotterdam, plus uiteraard ‘het Genootschap’. Heldring wordt vaak ‘conservatief’ genoemd. Hijzelf heeft daar geen enkel bezwaar tegen en ook daarin heeft hij gelijk, want het conservatisme is een duurzame stroming in de bevolking en vormt een gelukkig tegenwicht als ‘vooruitstrevenden’ zich illusies maken. Maar hij heeft tevens te veel gezond historisch besef om niet te weten, dat verandering de grondwet der geschiedenis uitmaakt. Interessant was wat hij daaromtrent meedeelde in een lezing die werd samengevat in de (bepaald niet conservatieve) Volkskrant van 26 november 1984. Hij noemt daar als fundamenteel uitgangspunt van de conservatieve levenshouding: pessimistisch realisme, meer geïnteresseerd in tastbare werkelijkheid dan in idealen. Natuurlijk vormen die laatste ook een deel van de werkelijkheid, maar men mag nooit vergeten, dat niet alles kan wat wenselijk zou zijn en dat het wenselijke, indien gerealiseerd, plotseling niet meer zo prachtigmooi blijkt te zijn als verondersteld. ‘Het geloof in de beperktheid van de menselijke vermogens typeert het conservatisme als een pessimistische levensbeschouwing, uitgezonderd het conservatisme in de Verenigde Staten, dat blaakt van optimisme’. De in liberaal Protestantisme opgegroeide Heldring zal nooit vergeten, dat er een erfzonde bestaat. Hij onderstreept dat graag, ‘als niet-gelovend christen’. Men heeft hem genoemd ‘een baken van zindelijk denken’. De uitdrukking is afkomstig van Jansen van Galen en Van der Beugel prijst de man die ‘een bezem door ons denken’ haalde. Nu, dat laatste is bitter nodig, want er | |
[pagina 793]
| |
wordt veel te veel gezegd en geschreven, dat bepaald ‘onzindelijk’ is - en dan vaak met ideële bedoelingen, hetgeen de zaak alleen maar erger maakt. Immers men maakt ‘avec de beaux sentiments’ niet alleen ‘de la mauvaise littérature’, maar ook ‘de la mauvaise politique’. Hoe fatsoenlijker de ‘onzindelijke’ mensen, hoe gevaarlijker. Daar is (om een voorbeeld te noemen) de neiging van de Nederlandse regering om de strijd voor de mensenrechten nummer één op de lijst van beleidsoriëntaties te zetten. Nederland als ‘braaf’ land, als ‘gidsland’. Jawel, maar in de praktijk blijken andere, deels even eerbiedwaardige motieven toch hoger te worden aangeslagen. Protesteren tegen generaal Pinochet is even gerechtvaardigd als gemakkelijk: onze uitvoer naar Chili is beperkt van waarde en niemand riskeert oorlog met dat land. Anders staat het echter met communistische landen (althans vóór Gorbatsjow), die ook geen voorbeeld van rechtsorde zijn, maar die men te vriend moet houden om geen oncontroleerbare internationale brokken te maken. ‘Best’, zegt Heldring dan, ‘Ik heb voor dat “distinguo” alle begrip, maar belijd dan niet, dat mensenrechten in absoluto altijd prioritair zijn, ook in de buitenlandse politiek!’ Wat soms voor het regeringsbeleid geldt, is nog veel evidenter in de openbare mening, waar men ervan uitgaat dat ‘linkse’ regimes altijd, per definitie een streepje vóór hebben. Ook die bestraffen krachtdadig het ‘délit d'opinion’ bij hun burgers (of onderdanen), maar (zo redeneert men al te dikwijls) ze doen dat voor het goede doel. Heldring ontmaskert zulke redeneringen als zelfbedrog en fetisjisme. Ook hier een voorbeeld. In 1976 besluit het bestuur van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap om een ontworpen studiereis naar Zuid-Afrika niet te laten doorgaan - uiteraard vanwege de ‘apartheid’ die, immers (zo was de argumentatie) geen gelegenheid zou bieden voor open contact met de mensen daar, speciaal met de gekleurde meerderheid. Volkomen begrijpelijk in abstracto, want van de ‘apartheid’ niets dan kwaads! Maar waarom is dat Genootschap dan wél gegaan naar China, Albanië, de USSR en Indonesië (‘om een ander “rechts” land te noemen dat blijkbaar zonder bezwaar bezocht werd’)? Gelukkig, constateert de columnist, ‘heeft de excursiecommissie het onzindelijke en laffe denken van het bestuur... niet geslikt en is zij afgetreden’. Men is wél naar Zuid-Afrika gegaan, buiten het KNAG om. Een geval waarbij Heldring het idealistische ballonnetje doorprikt. In conclusie: het lezen van dit boek is een permanente stimulans voor het denken. Men hoeft bepaald niet alles te onderschrijven wat erin staat. Dat is ook bij schrijver dezes niet het geval. Het is bekend genoeg, dat Heldrings visie op de Europese integratie, zacht gezegd, niet dezelfde is als de mijne. Zijn artikel Bravo Thatcher (dat overigens nog niet in de bundel kon staan) leek mij irreëel en strijdig met de historische ervaring op dit gebied. (Deze Parthenpijl moest toch even worden afgeschoten.) Maar dat doet niets af aan de hoofdzaak: wie internationale politiek volgt of bedrijft, moet dit bepaald lezen. Het is uitermate verfrissend. Men heeft Heldring ‘sceptisch’ genoemd en ook dààrtegen heeft hij geen bezwaar. Het is waar, dat sceptici weinig geschiedenis maken. Maar ze commentariëren die wel. En dat is nodig, vooral in een wereld als de onze, waar de fanatici overtalrijk zijn en de intelligente critici te zeldzaam.
H. Brugmans j.l. heldring, Een dilettant, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1989, 287 p. |
|