De Nederlanders en de Britten
The British and the Dutch is een aantrekkelijk boek, geschreven door een bij uitstek deskundig man. Haley, emeritus-hoogleraar geschiedenis te Sheffield, begon zijn reeks publikaties over Brits-Nederlandse betrekkingen al in de jaren 1950. Elk boek dat sindsdien van zijn hand verscheen, berustte op eigen onderzoek, ook in Nederlandse archieven. Hij kent Nederland door en door. Zijn bijzondere belangstelling is steeds uitgegaan naar de politieke en diplomatieke relaties van beide landen in de jaren 1660 en 1670. Maar hij weet veel meer. Zijn beheersing van de stof toonde hij in zijn The Dutch in the Seventeenth Century. Het boek dat nu voor ons ligt, is eveneens een synthetisch werk. Haley probeert de Nederlandse invloed op Engeland en de Britse visie op Nederland van de vroege middeleeuwen tot nu in een doorlopende vertelling te beschrijven en hij slaagt er goed in zijn wijd verspreide materiaal over de politiek, de economie, de godsdienst en de cultuur zo te organiseren dat zijn verhaal inderdaad structuur krijgt.
Het ligt voor de hand dat Haley de meeste ruimte gebruikt voor de periode van ruwweg 1570 tot 1713: negen van zijn twaalf hoofdstukken, 180 van zijn 240 bladzijden. In die tijd hadden de Nederlanden en Engeland veel gemeen dat hen zowel verbond als verdeelde: hun protestantisme, hun commerciële activiteiten, hun dynastieke problemen. Hun betrekkingen vormden dan ook een ingewikkeld en grillig patroon. Beschouwt men het verloop van de dingen in het algemeen dan blijkt de Nederlandse Republiek in veel opzichten de gevende partij te zijn geweest. Zij handhaafde haar handelssuperioriteit en dank zij het optreden van Willem III in 1688 hielp zij Engeland zich te bevrijden uit de impasse waarin het land zich vanaf het begin van de burgeroorlog, al bijna een halve eeuw, bevond. Maar ook cultureel leverde de Republiek Engeland kostbaar materiaal, zowel uit eigen voorraad als uit dat wat zij zelf aan het buitenland had ontleend. Het was vaak via de Nederlandse Republiek dat continentale cultuur naar de Engelsen werd doorgevoerd. Hoe groot het Nederlandse aandeel aan de vorming van de Britse beschaving uit die tijd is geweest, geeft Haley in mooie, rustig maar zeer pertinent geformuleerde hoofdstukken aan en behalve uit de secundaire literatuur put hij veel uit eigen onderzoek.
Tijdens de lange oorlogen tegen Frankrijk van het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw wint Engeland de suprematie en wordt de Republiek, hoewel nog altijd een politieke macht met een zekere reputatie, in hoge mate van Engeland afhankelijk. Haley laat de verschuiving zien, wijst op de consequenties ervan maar wijdt aan het thema relatief niet veel aandacht. Vandaar dat de geschiedenis van de betrekkingen in de negentiende en twintigste eeuw geen diepte krijgt. Er valt natuurlijk ook niets over mee te delen dat de dramatiek en het wereldwijde belang van de relaties uit de vroegere periode benadert. Toch is Nederland van 1813 af in veel opzichten aan Engeland schatplichtig geweest en had Haley, wanneer hij de periode zelfstandig had bestudeerd, meer kunnen vermelden dan hij doet. Dit is geen kritiek. Het boek gaat niet over de Nederlandse receptie van Britse geestelijke en materiële goederen. Het gaat over de diepe wederzijdse beïnvloeding van de twee protestantse naties in de late zestiende, de zeventiende en de vroege achttiende eeuw.
E.H. Kossmann
k.h.d. haley, The British and the Dutch. Political and Cultural Relations through the Ages, George Philip, London, 1988, 256 p.