verdraaide waarheden zijn minder te aanvaarden (b.v. p. 43 ‘De Jaarkrans werd bekroond’ waar De Vocht buiten de prijzen viel en slechts een herinneringsdiploma kreeg; p. 105 ‘De Vocht gaf in 1922 de Antwerpse creatie van Prins Igor’ waar dat al in 1914 was gebeurd door de Concerts Lamoureux). Verschillende getuigen aan het woord laten, geeft onvermijdelijk overlappingen maar ook tegenspraak. Over de ACW-liederen van De Vocht getuigt Jan Delmartino’. ..ze kregen niet de verdiende vlucht wegens de Tweede Wereldoorlog’ (p. 164) maar Vincent Peeters heeft het over ‘..liederen voor het ACW die gretig gezongen werden’ (p. 178).
De Vocht is ontegenzeggelijk een belangwekkend dirigent geweest, die ongeveer een halve eeuw een omvangrijk deel van het concertleven mee heeft bepaald. Naast werk van Bach, Mozart, Beethoven, de Romantici, voerde hij ook geregeld composities uit van Belgische componisten en had hij oog voor de ‘moderne’ muziek; Strawinsky, Prokovief, Ravel, Bartok en vooral verschillende creaties van Milhaud en Honegger. Met zijn Chorale Caecilia, het grote gemengde koor dat zowat alle grote oratoria op het repertoire had, heeft hij terecht internationale faam verworven. Peeters besteedt dan ook het overgrote deel van het boek aan de dirigeer-activiteit van De Vocht maar is blijven steken in een jubelende opsomming van de feiten. Een inpassing in het Belgisch concertleven ontbreekt, kritiek van tijdgenoten op zijn romantische visie wordt verzwegen, de eigen optiek van De Vocht komt maar sporadisch aan bod, de invloed van het ‘promoten’ van moderne Franse componisten wordt niet uitgediept. Ook negatieve kanten aan de persoon van De Vocht worden verzwegen: hoe hij carrières van collega's kon breken. Bij dit alles komt vooral de componist De Vocht te weinig naar voren. Zo is er niet eens een opuslijst van zijn werken te vinden en evenmin een discografie of bibliografie! Naast anekdotische gegevens over het ontstaan van sommige werken en enkele summiere muzikale besprekingen ontbreekt ook hier een wat diepergravende analyse van de stijl van De Vocht en een vergelijking met Belgische en Europese tijdgenoten. De bespreking van zijn werk als leraar en als directeur van het Antwerpse conservatorium blijft beperkt tot een oppervlakkige benadering.
De artikelen van de gastauteurs omvatten enerzijds regelrechte laudatio-bijdragen, maar anderzijds zijn hier ook de meest interessante en objectieve teksten te vinden, zoals over De Vocht als symfonicus (Hans Swinnen), als dirigent (Jef Maes, Jozef Joris, de concertlijsten van Jan Dewilde), als componist (Jan Douliez, Jozef Deckers, René Bernier, Jules van Acker), e.a. Het meest typerende zijn de citaten en geschriften van De Vocht zelf - verspreid over het boek - waar als leidraad steeds weer de term ‘Schoonheid’ terugkeert en waaruit zijn blijvende idealen blijken: ‘Samenzingen leidt tot samenhorigheid’ en ‘Uit de verklanking van een melodie moet men kunnen raden waar het om gaat’.
Als herinnering aan de voorbije gloriejaren van het Antwerpse concertleven en de Chorale Caecilia is deze kroniek een prachtig hulde-boek. Op wetenschappelijk muziekhistorisch vlak blijft het een gemiste kans om vooral de componist De Vocht in ere te houden. De laatste jaren hebben jonge musicologen als Magda Defever, Lisbeth Wolfs en Jan Dewilde zich toch grondig met De Vocht en zijn werk bezig gehouden.
Hendrik Willaert
vincent peeters, e.a. Lodewijk de Vocht. Kroniek van een leven voor de schoonheid, uitgeverij De Gulden Engel, Wommelgem, 1987, p. 315.