creatie is voorts een specifieke taak van de eigen overheid: lokale, regionale, nationale. De belangrijkste opdracht van de EG moet vooral gericht zijn op een betere uitwisseling van informatie die een efficiënte uitwisseling van kunstenaars en voorstellingen mogelijk maakt. In dit kader dient bekeken te worden of de huidige bilaterale culturele akkoorden niet vervangen moeten worden. Het VTI wil overigens begin 1990 rond deze problematiek een debat organiseren.
Als ‘open theaterhuis’ bouwt het Vlaams Theater Instituut zijn activiteiten concreet uit rond drie interne functies: verzamelen, onderzoeken en stimuleren. Zo vormt de documentatiedienst (die een Vlaamse en een internationale afdeling heeft) een centraal werkapparaat dat in nauwe samenwerking met bestaande instellingen aan een uitgebreid archief bouwt en vooral de actualisering van de informatie beklemtoont. In dit verband is het belangrijk te weten dat er op basis van het recent ontwikkelde automatisatiesysteem van het VTI een uitgebreid samenwerkingsakkoord tot stand kwam met het NThI (Nederlands Theater Instituut). Tegen eind 1990 moeten beide documentatiediensten geïntegreerd zijn, zodat tegelijk in Amsterdam en Brussel de volledige informatie beschikbaar is.
Voorts ondersteunt en verricht het VTI theaterwetenschappelijk onderzoek inzake praktijk, beleid en receptie. Het wil ruimte scheppen voor confrontatie, discussie en reflectie. Als één van zijn belangrijkste taken wordt genoemd: op alle punten theater inzichtelijk maken. In dit kader wordt o.a. gestreefd naar een permanente dialoog met het publiek via de organisatie van manifestaties, colloquia, open debatten, videoprojecten, en de uitgave van publikaties.
Een theaterprakticus die zich tijdens zijn carrière op professionele grond altijd bezonnen heeft over theater in het algemeen en over zijn eigen acteurswerk in het bijzonder, was Alex van Royen (1929-1986). Wellicht om die reden werd aan hem het eerste nummer van de Paradereeks gewijd. Hiermee start het Vlaams Theater Instituut een reeks populariserende monografieën rond personen, gezelschappen of belangrijke fenomenen uit het verleden en de actualiteit van het theaterleven in Vlaanderen.
Carlos Tindemans, die de hoofdbijdrage levert, heeft geen biografie of historisch essay geschreven. Hij houdt het op een geschetst portret, ‘een poging tot aantonen dat Lex van Royen voor het theater in Vlaanderen een functie heeft gehad en dat enkele van zijn ideeën, dromen en daden nawerken’. Hij gaf zijn bijdrage de titel ‘Omzien in weemoed’. Behalve het feit dat hij hiermee ongetwijfeld zijn gemoedsgesteldheid weergeeft bij de herinnering aan een man met wie hij vooral rond het T68-project nauw verbonden is geweest, bevat de titel ook een toespeling op het toneelstuk van John Osborne Look back in Anger, waarin Alex van Royen als acteur bij het Nederlands Kamertoneel in Antwerpen de rol van Jimmy Porter vertolkte.
Volgens Tindemans slaagde hij er toen voor het eerst in om zich in deze vertegenwoordiger van een ontgoochelde generatie als acteur een eigen profiel te verschaffen. Uit de verschillende getuigenissen die volgen blijkt bovendien hoe Lex ook zelf in stijgende mate met minachting en bittere ergernis neerkeek op zoveel domheid en onbegrip rondom hem, terwijl hij tegelijk teleurgesteld was over zijn eigen onvermogen. Uit het verhaal van Tindemans komt Lex vooral te voorschijn als een ongrijpbare persoonlijkheid. Hoewel hij zich door velen liet omringen, was hij een erg eenzaam man. Zo is hij ook gestorven. Niettegenstaande zijn behoefte aan persoonlijk isolement was er plaats noch tijd voor narcisme. Zijn gedachten dreven altijd weer verder, naar de verandering, naar de utopie. Zijn begrip van subjectiviteit was functioneel, op het theater betrokken. Deze betrokkenheid noemt Tindemans de ‘inspirerende onderstroom die de diverse golven van activiteit heeft gevoed’. Zijn leven lang was hij een zoeker.
Aan de basis gevormd door voordrachtkunstenaar Ast Fonteyne, is Van Royen altijd in de eerste plaats een talig acteur gebleven. Tindemans analyseert uitvoerig zijn grootste rollen en illustreert op zijn beurt met geraffineerde taligheid hoe Van Royen altijd heeft getracht ‘het instrument stem te rekken en te strekken naar de inhoudelijke identiteit van de personage-opdracht’. Zijn extreme wil om iedere opdracht vanuit zijn wezensbehoefte te benaderen, promoveert hem niet meteen tot de betere acteur van zijn generatie, maar stelde aan het theater vaak andere eisen dan de gebruikelijke. Het artistieke proces b.v. was zeker even belangrijk als het af te leveren produkt.
Lex bleef zich hardnekkig vragen stellen over de voorwaarden waaronder theater te maken is. Het waren vaak vragen waar het welig tierend theateramateurisme rondom hem immuun voor was. Al vroeg besefte hij dat Vlaanderen meer behoefte had aan een aanzet tot een nieuwe theatercultuur dan aan wat contourloze experimenten. De strategie hiertoe heeft hij echter altijd meer intuïtief dan overlegd uitgetekend.
Dat geldt b.v. eveneens voor het T68-project waarvan hij de enige initiatiefnemer was. Hugo Claus en Carlos Tindemans hebben er krachtig aan meegeholpen, ideeën geventileerd, het ontwerp geformuleerd, maar ondertussen trok Van Royen zich al terug op de achtergrond. Toch had hij twee jaar na zijn uitzonderlijke vertolking in de bijna legendarisch geworden ‘Thyestes’ van Claus (met o.m. Ton Lutz en Rudi van Vlaenderen) zelf het initiatief genomen,