‘door de enkele werking van het licht...’
Iedereen zal nu wel zo langzamerhand weten dat dit jaar over heel de wereld het 150-jarig jubileum werd herdacht van de uitvinding van de fotografie. ‘door de enkele werking van het licht...’ was de uitroep van verwondering waarmee in het Nederlandsch Magazijn van 1839 deze uitvinding werd aangekondigd. Het was dé grote sensatie in vele landen, waaronder ook België en Nederland. Ter herdenking van dit feit hebben beide landen een boeiende documentaire tentoonstelling georganiseerd naar een concept van Jan Coppens en verscheen bij het Gemeentekrediet in Brussel een lijvig en belangrijk boek, waarvan de benadering op z'n minst origineel is. De auteurs, Jan Coppens uit Nederland en de Vlamingen Laurent Roosens en Karel van Deuren, hebben diepgaand speurwerk verricht naar de introductie en de integratie van de fotografie in België en Nederland van 1839 tot 1869. 1839 is de officiële datum waarop de Franse regering de uitvinding van Louis Jacques Daguerre in de openbaarheid bracht, nadat in feite de Engelsman William Henry Fox Talbot al in 1835 een soortgelijke techniek had ontdekt maar niet verder uitgewerkt. Als einddatum voor boek en tentoonstelling hebben de auteurs geopteerd voor 1869, omdat zij nadrukkelijk niet wilden ingaan op de verdere ontwikkeling van technieken. In hoofdzaak wilden ze nagaan hoe, in die eerste dertig jaar, de samenleving op de fotografie reageerde en hoe ze die verwerkte. Juist deze invalshoek maakt dit boek tot een uitermate aantrekkelijk document, waarin vele nieuwe gegevens naar voren komen o.m. door een grondig onderzoek naar patenten en octrooien. Het moet duidelijk gesteld worden dat de auteurs niet de pretentie hadden om een volledige geschiedenis van de fotografie in beide landen tijdens de 19de eeuw te schrijven. Naast reeds bestaande boek- en catalogusuitgaven pretenderen zij niet meer, maar ook niet minder, dan een bijkomende bijdrage te leveren aan een
onderzoek over deze beginperiode. Tal van bronnen konden nog niet worden aangeboord en er blijven nog vele vraagtekens bij het onvindbare of verloren werk van fotografen, waarvan het bestaan niet of onvoldoende bekend is. Dat neemt echter niet weg dat er nieuwe elementen opdoken die een duidelijk beeld geven van de maatschappelijke betekenis die de komst van de fotografie kreeg.
Van integratie in de samenleving is al vroeg sprake. Vanaf 1842 bedroegen de belichtingstijden van daguerreotypieplaten één minuut of minder. Voortaan kon men dan ook portretten maken en hieraan bestond behoefte omdat voor die tijd alleen de welgestelde burgers zich een geschilderd portret konden veroorloven. Al was een fotografisch portret nu niet bepaald goedkoop, toch lag het binnen het bereik van mensen met een modaal inkomen. Een ander element van betekenis was de nieuwsgierigheid naar informatie over bezienswaardigheden en gebeurtenissen. Op dat gebied zou de fotografie vrij snel de bestaande afbeeldingstechnieken, zoals de litho en de houtgravure, verdringen. In een later stadium werden pogingen ondernomen om foto's om te zetten in drukvormen en met inkt goedkoop te vermenigvuldigen. Zo ontstonden de eerste krantenfoto's en werd ook de fotoreportage als genre geboren. Ook op wetenschappelijk gebied werd de fotografie geïntegreerd in combinatie met microscoop en telescoop, en de diensten van de openbare werken maakten gebruik van het nieuwe medium om spoorlijnen, kanalen, bruggen of sluizen nauwkeurig af te beelden. Tenslotte dienden zich de eerste kunstenaarsfotografen aan die, nadat ze zich hadden toegelegd op het reproduceren van bestaande kunstwerken, die kunstwerken of eigen creaties gingen herscheppen in atelier of natuur. Daarmee was de zogenaamde vrije fotografie geboren.
Bij hun onderzoek is het de auteurs opgevallen dat België in de 19de eeuw duidelijk voor lag op Nederland, zowel op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde technieken als wat betreft de algemene belangstelling voor de fotografie zelf. Dit had te maken met het feit dat België, en vooral Brussel, in de tweede helft van de vorige eeuw nog sterk op Frankrijk georienteerd was en derhalve dichter bij de bron lag. Een ander belangrijk element was de snelle ontwikkeling van de industrialisatie, waardoor de mentaliteit en de dynamiek van de samenleving in België verder gevorderd was in het Zuiden dan in het Noorden. Na Groot-Brittannië was België immers het eerste land op het continent dat zo intensief geïndustrialiseerd is geweest. Dat bracht grotere rijkdom mee, een gesettelde bourgeoisie die over geld en tijd beschikte en die daardoor belangstelling kon tonen voor al het nieuwe dat zich aandiende. De eerste vrije fotografen