Vlaams proza geboekstaafd
Het werkwoord ‘boekstaven’ betekent ‘te boek stellen, opschrijven’, maar ook ‘iets met stukken en bescheiden staven’. Dat is dan ook wat een aantal recensenten en critici met betrekking tot de naoorlogse Vlaamse literatuur heeft gedaan in een overzichtelijk naslagwerk dat werd gepubliceerd onder de titel Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945. Het is een uitgave van het Davidsfonds en kan worden gezien als een jubileumboek dat het 65-jarig bestaan van Boekengids wil vieren, het tijdschrift van het Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening. Zoals de medewerkers aan dit tijdschrift er voornamelijk naar streefden de lopende literaire produktie aan een breed en niet noodzakelijk gespecialiseerd publiek aan te bieden, zo hebben ook de samenstellers van de boekpublikatie gepoogd in duidelijke en makkelijk toegankelijke bijdragen een totaalbeeld te schetsen van wat onze letterkunde de laatste decennia te bieden heeft. Uiteraard heeft men zich daarbij enkele beperkingen opgelegd: in de eerste plaats werd als terminus a quo van deze mini-encyclopedie het jaar 1945 gekozen. Toch komen ook schrijvers aan bod die weliswaar voor dat jaar debuteerden, maar die hun belangrijkste werk na de Tweede Wereldoorlog schreven. Dat maakt dat Daisne en Boon wél geselecteerd werden, maar Streuvels, Timmermans of Elsschot niet. Bovendien vielen ook zogeheten jongere schrijvers weg die met hun zelfgekozen dood hun oeuvre meteen beëindigden, zoals Jan Emiel Daele en Dirk De Witte, een weglating die niet helemaal verantwoord is omdat beiden representatief waren voor een bepaald geestesklimaat waarin jonge intellectuelen protesteerden tegen de verstarde maatschappijvormen via erotiserende of cerebrale teksten. Overigens waren zij in dat opzicht zeker zo belangrijk als een aantal tweederangsschrijvers die wél geselecteerd werden. Maar dat zijn
schoonheidsfouten die ieder overzichtwerk noodgedwongen ontsieren. Een selectie veronderstelt immers een bepaalde zienswijze en het hanteren van normen waarvan sommige objectiever zijn dan andere. Dat geldt ondermeer voor de restrictie dat alleen prozaschrijvers werden opgenomen, of auteurs die ook proza schreven naast andere genres, omdat, zo vermoeden de samenstellers, het grote publiek vooral aandacht heeft voor de roman of het verhaal.
Zo komen bijna honderd schrijvers aan bod, van Georges Adé tot Loeki Zvonik, van wie leven en literair werk summier maar duidelijk worden gepresenteerd. Uiteraard zijn alle letterkunstenaars niet even dankbaar, zodat er wel vaker met gemeenplaatsen en kritische clichés diende te worden geschermd, maar over het algemeen zijn de medewerkers er voortreffelijk in geslaagd de hun toegewezen schrijver met kennis van zaken en geloofwaardig (binnen de historische of literair-kritische context) toe te lichten. Ook interessant is de summiere bibliografie die bij ieder auteur wordt vermeld, zodat de lezer in één oogopslag de omvang van de literaire produktie kan overzien. Niet dat zoiets een garantie biedt voor de kwaliteit van het werk, maar de produktie is vaak wel representatief voor de artistieke visie van de betrokken kunstenaar en zijn graad van zelfkritiek. het belangrijkst is natuurlijk de bespreking zelf, waaruit allereerst de literaire kwaliteiten en verdiensten van de geselecteerden moeten blijken.