behorende historische aktes worden in extenso gebracht en vertaald, maar de relatie met Van den Vos Reynaerde blijft een zaak van vooronderstellingen. Feitelijke zekerheid of onontkoombare verbanden ontbreken. Dat is erg jammer, want de verbinding die De Wilde aanbrengt tussen heemkunde en tekstkunde kan vruchtbaar zijn. Nu vrees ik dat ‘de wetenschap’ weinig heel zal laten van deze - eindelijk weer eens Vlaamse - analyse, zoals men de enthousiaste doordraverij van Heeroma doodzweeg. De Wilde is meer bescheiden dan Heeroma, op het nadrukkelijke af. Hij stelt in zijn verantwoording dat hij meer vragen oproept dan beantwoordt, dat hij ‘enkel wegwijzers uit(zet), naar wegen die nog verkend moeten worden’. Maar in werkelijkheid plaatst hij overal naambordjes, blijkens de titel ‘Van den Vos Reynaerde ontsluierd’, het eerste hoofdstuk ‘Magister Willelmus Physicus schreef de Reinaert’ en de beslistheid waarmee historische figuren en gebeurtenissen als ‘model’ voor de Reinaert gepresenteerd worden.
Mogelijk steunen ‘heel wat gedeelten van het verhaal (..) op echte historische toestanden en personen’. Maar welke zijn dat? En waarom juist die? Het gaat te ver om te stellen dat ‘achter elk dierenmasker een werkelijke en echte menselijke persoon schuilgaat’. Hoogstens kunnen toespelingen gediend hebben om de algemene geldigheid van de bedoeling van de dichter te ondersteunen: ‘net als bij ons in Vlaanderen’. Parallellie is wat anders dan identificatie.
Serrure bracht al naar voren dat een Magister Willelmus Physicus wel eens Willem die Reynaerde maakte, kon zijn. De Wilde is meerdere akten op het spoor gekomen waarbij deze arts als getuige of als schenker optrad. Hij weet hem te identificeren als Willem van Brugge, kanunnik van Doornik en geneesheer voor de St. Pietersabdij te Gent. Ter onderscheiding van een andere Willem van Brugge, ook Doornikse kapittelheer, heet de met het Gentse gelieerde: Willem de Oude (+ 1219). Van ca 1175 tot 1215 heeft hij de zieke monniken van de abdij verzorgd. Het staat vast dat deze Willem nauwe betrekkingen onderhield met de Gentse burggraven, Segher II (1187-1200) en Segher III (1200-1227). Van hem zijn echter geen literaire werkzaamheden bekend, terwijl de dichter van de Reinaert toch zeker geen eendagsvlieg was. Al die nieuwe gegevens maken deze kandidatuur voor het Reinaertdichterschap niet waarschijnlijker dan van een willekeurige andere 12e eeuwse Willem.
Voor De Wilde bestaat die waarschijnlijkheid wel en is ze gebaseerd op de mogelijkheid dat Segher III model staat voor de vos (en dat achter Nobel de regent Philips van Namen schuilgaat). Is dat dan aannemelijk? Er zijn enkele feiten waarop het verhaal mogelijk toespelingen maakt. Maar vetes, verzoeningen, conflicten en listen zijn zo onverbrekelijk met het feodale leven verbonden dat welhaast elke historische edele in aanmerking komt. De hele Vlaamse adel van de 13e eeuw, uitgebreid met Hendrik de Leeuw en Frederik Barbarossa, is al ooit als model voor de antagonisten naar voren gebracht. Alleen als Willem Physicus de dichter is, maakt Segher van Gent een kans. En alleen als Reinaert voor Segher III staat, is deze Willem de dichter. De ene these steunt de andere maar geen van beide heeft grond onder de voeten.
De Wilde overtuigt wel volledig waar hij aantoont dat de Vlaamse dichter zijn Reinaert bewust en nauwkeurig rond Gent en in het Waasland situeert. Hij weet De Pauw en Is. Teirlink op verschillende punten te verbeteren en aan te vullen. Die resultaten dankt hij aan een goede, methodische opzet van zijn toponymienen-onderzoek. De rechtbank houdt zitting bij Lokeren. Het Bruunavontuur speelt zich zonder twijfel af bij Destelbergen. In de buurt daarvan bevindt zich blijkens de kavelgeschiedenis een versterkt huis op een domein van de St. Pietersabdij dat later Mapertuus genoemd zal worden. Maar was die buitenplaats eigendom van de burggraaf van Gent? Een van diens mogelijke nakomelingen, Vilain geheten, was mede-eigenaar in de 14e eeuw. Dat feit is een te smalle basis. Mij viel op dat Mapertuus bij het landgoed (het latere klooster) Ten Walle lag in het domein De Groenen Briel (later een abdij). De burggraaf van Gent had ook een huis Ten Walle binnen de stad Gent, palend aan een terrein De Briel. Beide namen lijken overgebracht naar het platteland, maar deze mogelijke verbinding met het geslacht van Gent, gebruikt De Wilde niet.
Bevat ‘Van den Vos Reynaerde ontsluierd’ buiten de analyse van de lokalisaties alleen wilde beweringen? Archiefonderzoek is in principe vruchtbaar voor de interpretatie. De Wilde draaft alleen door. Dat blijkt b.v. uit zijn suggestie dat de familienaam van de dichter Rijn zou kunnen zijn, i.v.m. de hond van die naam uit Kriekenpit. Daarbij vergeet hij dat het de angsthaas Cuwaert is die Rijn releveert, dat deze diens vriend is en dat de vos ironisch reageert.
Waar het in dit boek aan ontbreekt, is een methodische aanpak. Die kan wel tot resultaat leiden, een resultaat dat mogelijk in dezelfde buurt ligt. Een systematisch aktenonderzoek is nodig, vindt in dit boek een goede aanzet, maar kan nooit het verleden volledig reconstrueren. Wel is volledig te inventariseren waar de Vlaamse dichter van zijn Franse voorbeeld afwijkt, en het ‘waarom’ daarvan in samenhang te verklaren vanuit de thematiek. Nu doet De Wilde dat eclectisch. Verschillen tussen Le Plaid en de Reinaert die niet in zijn oplossing passen, doet hij wat al te makkelijk af. Die schrijft hij toe aan de fantasie van de dichter. Bij interpretatie is juist de verklaring van non-voorbeelden veelzeggend: waarom wijkt de dichter hier niet van zijn voorbeeld af, waarom