Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 736]
| |
L.P. Boon met boomwortels (Foto Jo Boon).
| |
[pagina 737]
| |
Tien jaar na zijn dood: een veranderde visie op L.P. Boon
| |
‘We zullen veel over hem te zeggen hebben’‘Hij was de grootste prozaschrijver die Vlaanderen heeft voortgebracht, de meest gedrevene, de meest bevlogene, de eerlijkste, hij die het meest heeft gedurfd. Hij was de minst aanstellerige en de minst ijdele temidden van de windbuilen en luchtballons die het gezelschap zijner collegae in de letteren vormden. Hij schreef de meesterwerken De Kapellekensbaan (1953), Menuet (1955), Zomer te Ter-Muren (1956), De paradijsvogel (1957) en Pieter Daens (1972). Daarnaast schreef hij een reeks zeer goede boeken die ook meesterwerken genoemd zouden worden als ze door een andere auteur zouden zijn geschreven dan de schrijfgod Boon: Vergeten straat (1946), Mijn kleine oorlog (1947), De bende van Jan de Lichte (1953), Wapenbroeders (1955), Niets gaat ten onder (1956), Als het onkruid bloeit (1972). En daarnaast schreef hij een reeks zonder meer goede boeken die, als ze tot het oeuvre van enige aanzienlijke mindere god zouden behoren, nog altijd “meesterwerk” zouden heten: De voorstad groeit (1942), Abel Gholaerts (1944), Boontjes reservaat (1954-1957), Grimmige sprookjes voor verdorven kinderen (1957), Zomerdagdroom (1973). En nog is het niet op, want daarnaast schreef Boon een overstelpende, voorlopig niet te overziene hoeveelheid verhalend proza, essays, luisterspelen, inleidingen, cursiefjes, gelegenheidsteksten, journalistiek en varia, waarin niet alles van platina, of goud, of diamant is, maar dat niettemin blijft schitteren als de zon, als men het naast het doorsnee literaire werk van de doorsnee Vlaamse, veel beroemdere, veel meer verwende tijdgenoot van Boon zou leggen’.Ga naar eindnoot(1) Aldus Jeroen Brouwers n.a.v. L.P. Boons overlijden op 10 mei 1979. Geen auteur kan zich een meer prestigieuze hommage indenken. En dat van een schrijver die zijn pen het liefst in vitriool doopt en meer dan één ‘standbeeld’ van de Nederlandse letteren genadeloos heeft neergehaald. Bij zijn dood haalt L.P. Boon alle dag-, week-, maandbladen en tijdschriften in Nederland en Vlaanderen. Meer dan gelegenheidsstukken zijn het meestal echter niet. Het oeuvre dat Boon nalaat is immers indrukwekkend omvangrijk en tot nu toe onoverzichtelijk: naast 73 boeken, duizenden artikelen en bijzonder veel brieven, vooral uit zijn beginperiode. Naar schatting 50.000 gedrukte pagina's. Het gevolg is o.a. dat niemand kan beweren de volledige Boon te hebben gelezen. Een aantal teksten is niet alleen onuitgegeven, maar bovendien wordt het steeds duidelijker dat Boon, die zijn romans tot soms vijf keer herschreef alvorens ze te | |
[pagina 738]
| |
publiceren, een bijzonder complex auteur is. Dat betekent dat een eerste lectuur slechts een heel oppervlakkige indruk oplevert. Toen Raymond Herreman in een van zijn BoekuiltjesGa naar eindnoot(2) opmerkte: ‘We zullen veel over hem te zeggen hebben,’ besefte hij ongetwijfeld niet welke profetische woorden hij neerschreef. Hoewel de secundaire literatuur, nl. deze over Boon, al even onoverzichtelijk is als zijn werk zelf, blijkt de wetenschappelijke Boonstudie pas begonnen. | |
Enkele mijlpalen in de Boon-studieVóór de jaren zestig wordt L.P. Boon gezien als een talentrijk schrijver in de traditie van Cyriel Buysse en Gerard Walschap, die beïnvloed is door Louis-Ferdinand Céline en John Dos Passos. Boon wordt in linkse kringen geprezen om zijn sociaal engagement, zijn medevoelen met ‘de verworpenen der aarde’. In het begin van die jaren zestig groeit in heel beperkte kring langzamerhand een ruimere visie op het werk van L.P. Boon. Zo wijst Weverbergh op 1 september 1963 in zijn beruchte eenmanstijdschrift BOK al op de literaire waarde van de ‘Boontjes’, de dagelijkse hoekjes van Boontje, die van 1959 tot 1978 in het socialistische blad Vooruit verschijnen.Ga naar eindnoot(3) In Zo maar een stukje uit de krant noemt hij de ‘Boontjes’ ‘een literair werk op zichzelf én daarbij een blik in de keuken van de romancier L.P. Boon’.Ga naar eindnoot(4) In de eveneens gestencilde opvolger van BOK, met name MEPGa naar eindnoot(5), geeft dezelfde Weverbergh in 1966 een indringende analyse van Menuet onder de titel Lolita in Vlaanderen. Daarin stelt hij: ‘En zo komen we tot één van de hoofdgedachten die steeds terugkeert in Boons werk, nl. dat via de seksualiteit de oorsprong van alle kennis, van alle religie is te achterhalen’. Een vreemd geluid klinkt in de Nederlandse letteren op. Maar weinigen blijken het te (willen) horen. Weverberghs analyse krijgt bij de uitgave in boekvorm, PuinGa naar eindnoot(6), de voor zichzelf sprekende titel Over engagement en andere kwalen mee. Immers, in zijn analyse van Menuet vergelijkt hij Boons bondige roman met de novelle Klinkaart van Piet van Aken, die Weverbergh tot de beste van het zogenaamd marxistischrealisme in de Nederlandse letteren rekent. Bij Boon gaat het in Menuet echter om heel wat meer dan om sociaal engagement. ‘We zullen veel over hem te zeggen hebben’... In de wetenschappelijke studie van het werk van L.P. Boon wordt een eerste mijlpaal gezet door het Vlaamse tijdschrift KommaGa naar eindnoot(7), dat in 1966 een belangrijk Boon-nummer publiceert. Opmerkelijk daarin zijn de bijdragen van Paul de Wispelaere (De struktuur van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren), Jean Weisgerber (Experimenten met de roman: van kroniek tot fabel) en Herwig Leus (De paradijsvogel, of de binding met het verleden). Meteen zijn enkele bakens gezet in het literair-wetenschappelijk onderzoek over Boon. Vanaf 1968 laat ook Nederland zich niet onbetuigd. Dat gebeurt voor het eerst door G.J. van Bork, die een volledig MEP-nummer van 62 bladzijdenGa naar eindnoot(8) wijdt aan De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren. Daaruit zou in 1977 in samenwerking met een werkgroep aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam in de reeks SyntheseGa naar eindnoot(9) Over de Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren ontstaan. Onder leiding van G.J. van Bork zorgt dit Instituut voor Neerlandistiek bovendien voor de belangrijke bibliografie Over BoonGa naar eindnoot(10), die later nog wordt aangevuld tot 1985, maar - hoe kan het anders - allesbehalve volledig is. Naast Amsterdam begint vanaf 1971 - het verschijnen van Boons documentaire roman Pieter Daens - eveneens de Katholieke Universiteit van Nijmegen zich met de Boon-studie bezig te houden. Bijzonder actief is de Vlaming, Dr. Bert Vanheste, alias de literatuursocioloog Bert Brouwers. Zowel hij als zijn assistent | |
[pagina 739]
| |
L.P. Boon (1912-1979) met Marilyn Monroe op de Vooruit (Foto Jo Boon).
Jos Muyres zorgen vanaf 1971 voor een reeks publikaties van en over L.P. Boon. De belangrijkste zijn: een Bibliografisch overzicht van de bijdragen van L.P. Boon in de periodieken 1944-1979Ga naar eindnoot(11) en de geannoteerde Memoires van BoontjeGa naar eindnoot(12). Vanheste en Muyres richten hun aandacht vooral op het werk van de vroege Boon, o.a. op zijn medewerking aan De roode vaan (1945-1947) en aan Zondagspost (1944-1945). Tot de dag van vandaag houden ze vast aan de traditionele visie op L.P. Boon: de schrijver van Pieter Daens, het werk dat hem in 1972 een wel heel late Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza opleverde, zou in de jaren veertig hoge socialistische idealen hebben gekoesterd, maar heeft zich daarna ontgoocheld in zijn ‘reservaat’ teruggetrokken en zich meer toegespitst op de persoonlijke en vooral seksuele problematiek. In 1972 verschijnt dan het BoonboekGa naar eindnoot(13), samengesteld door Julien Weverbergh en Herwig Leus. Een bundel documenten van en interviews met Boon, die vanwege de grillige compositie door critici scherp op de korrel wordt genomen, maar waaruit door talrijke essayisten steeds meer wordt geciteerd. | |
Een andere visieIn zijn opmerkelijke studie Louis Paul Boon, tedere anarchist. Omtrent het utopia in ‘Vergeten straat’ (1976), een tweede mijlpaal in het Boon-onderzoek, omschrijft Paul de Wispelaere Boons humanisme als: ‘een sterk gevoel van solidariteit met de kleine, verdrukte mens, en een felle haat tegen alle verdrukkers en alle vormen van verdrukking, vermengd met het sombere inzicht dat de mens, aan welke kant hij ook staat, zich altijd weer op dezelfde ontgoochelende manier gedraagt’. Met enige aarzeling lijkt Paul de Wispelaere eraan toe te voegen: ‘Men kan Boons humanisme ook een vorm van socialisme noemen, dat veel meer belang hecht aan intermenselijke relaties dan aan maatschappijstructuur en politieke actie, daar het deze laatste altijd in functie van de eerste ziet. Zijn reële verbitte- | |
[pagina 740]
| |
ring over de gedragingen van de leiders van de Belgische KP na de oorlog was dan ook niet de oorzaak maar slechts een bevestiging van zijn al eerder verworven persoonlijke visie op de mens’.Ga naar eindnoot(14) De Wispelaere schetst bovendien accuraat Boons sociale positie: ‘als volksjongen was hij met de arbeiders vertrouwd en solidair, terwijl hij zich tegelijk van hen distancieerde. Deze ambivalente houding van verbondenheid en apartheid typeert hem van meetaf aan. Zijn bewustzijn boven de anderen te staan was geen standsbesef - al werd de ontwikkeling ervan door de aanvankelijk iets betere stand van zijn ouders misschien vergemakkelijkt, - maar een persoonlijk bewustzijn, dat vooreerst en vooral op zijn bijzonder artistieke aanleg steunde’.Ga naar eindnoot(15) Met deze en andere op feiten gebaseerde conclusies ontmaskert Paul de Wispelaere de mythe van het ideologisch linkse karakter van Boons vroege werk. Zijn uitvoerige essay over Vergeten straat viel bijgevolg niet in goede aarde bij hen die, na een oppervlakkige lectuur, Boon zomaar tot boegbeeld van hun linkse maatschappijvisie hadden uitgeroepen. In zijn essays Boon als gefrustreerde Pygmalion en Context en tekst van De bende van Jan de LichteGa naar eindnoot(16) zou Paul de Wispelaere later a.d.h.v. grondige structuuranalyses van respectievelijk Mijn kleine oorlog en De bende van Jan de Lichte nog dieper ingaan op Boons ‘zowel romantischironische als wezenlijk illusieloze visie op de mens en de geschiedenis’. Revelerend voor een veranderde visie op L.P. Boons werk is de Focus-aflevering van het Vlaamse dagblad De Morgen van 27 oktober 1986, zeven jaar na de dood van Boon, dat op de frontpagina De andere L.P. Boon aankondigde. Onder de titel Herwig Leus: L.P. Boons playback beter dan het origineel publiceerde de journalist Jef Coeck een tot op heden bij de doorsnee Boonadepten omstreden interview met de ex-vriend van Boon en Boon-onderzoeker Herwig Leus. Daarin poneerde en illustreerde deze de volgende ophefmakende stellingen: ‘ten eerste dat academische en andere critici het sociaal engagement van Boon overbelichten en weinig of geen oog hebben voor de nihilistische en misantropische levensopvatting die in zijn werk vervat ligt; ten tweede dat het hele oeuvre van Boon beschouwd moet worden als een afrekening met de godsdienst in het algemeen en het katholicisme in het bijzonder; ten derde, dat in vrijwel alle werken van Boon onder het mantelverhaal een rijk geschakeerde symboliek schuilgaat; ten vierde, dat de meeste werken van Boon herschrijvingen zijn van bestaande literaire modellen, een werkwijze die zowel zijn grote belezenheid als zijn hoogmoed illustreert.’ Leus' visie bevestigt ten dele zowel Weverberghs analyse van Menuet als die van De Wispelaere i.v.m. Vergeten straat. Ter staving van zijn voor Vlaanderen en Nederland (in Aalst donderde het en in Nijmegen sloeg de bliksem in!) bijwijlen schokkende bewijsvoering voegde Leus bij het interview een kopie van een brief die Boon in 1961 aan Weverbergh na het verschijnen van de Menuet-analyse had gericht. Daarin schrijft Boon i.v.m. De paradijsvogel, die hij Weverbergh als ‘een kluifje naar uw hand’ aanraadt te analyseren: ‘De paradijsvogel symboliseert niet meer of niet minder de phallux, en ik heb in dit boek willen aantonen dat onze maatschappij, onze godsdiensten en onze filmster-verering niets anders is dan een verering van deze Phallux. ja, dat god zelf de phallux is’. | |
Felle polemiekHet is duidelijk dat de visie op L.P. Boon zoals H. Leus die in het De Morgen-interview poneerde, in schril contrast staat met de traditionele visie zoals die van de Nijmeegse Boononderzoekers. In het Vlaamse socialistische weekblad | |
[pagina 741]
| |
Voor Allen reageren Bert Vanheste (De echte Louis Paul Boon, er is geen betere, 2 januari 1987) en Jos Muyres (Herwig Leus: Isengrimus in de huid van Reinaert, 9 januari 1987). Eens te meer beklemtonen ze het sociaal engagement van de vroege Boon. Een van de ondertitels van Vanhestes bijdrage, nl. Links met hart en ziel typeert de Nijmeegse sociologische visie en ook die van hen die in Vlaanderen Boon als de sociaal geëngageerde auteur bij uitstek beschouwen. De reactie uit Nijmegen leidt tot een felle controverse. In de polemische stijl van de jaren zestig slaat niet alleen Herwig Leus terug in Bok 11: Over twee katholieke keffertjes in een socialistische kennelGa naar eindnoot(17), maar mengt zich bovendien ook het Antwerpse letterkundig tijdschrift Restant in de persoon van Kris Humbeeck, redacteur van dat tijdschrift en assistent van Prof. Dr. Paul de Wispelaere (Universitaire Instelling Antwerpen) in de discussie. De polemiek wordt uitgevochten in het tijdschrift Tijdingen van het L.P. BoongenootschapGa naar eindnoot(18). In zijn artikel Wie is er bang van Jos Muyres? vestigt Kris Humbeeck er nogmaals de aandacht op dat onweerlegbaar kan worden aangetoond ‘dat die utopiegedachte - met name de socialistische droom, WDP - van in het vroegste werk door ironie (en een “groteske” kritiek) ondergraven en van binnenuit uitgehold wordt’. Humbeeck noemt verder de Nijmeegse visie ‘een alles behalve overtuigende poging om de aandacht af te leiden van een in de traditionele Boon-kritiek (“unheimliche”) bewustwording van het feit dat de utopische idee en de narcistische erotiek elkaar in Boons teksten - vanaf het vroegste werk! - “contamineren” en steeds inniger vervlecht raken’.Ga naar eindnoot(19) Van zijn kant zou Herwig Leus het niet bij een voor de een revelerend, voor de ander provocerend interview laten. Inmiddels is hij klaar met drie uitvoerige analyses van respectievelijk De kleine eva uit de kromme bijlstraat,
In zijn visie op het werk van Boon cijfert Leus ‘het gemakkelijk te duiden sociaal aspect’ bij Boon niet weg, maar toont hij aan dat de auteur ‘al heel vroeg op zoek gaat naar het waarom van het steeds weer falen van elke sociale droom. Onder andere door contact met twee Aalsterse theosofen, vader en zoon Carpentier, in de jaren veertig en vijftig, houdt hij zich zeer intens bezig met het esoterisme, het occultisme, de getallensymboliek, de Egyptische, Indische, Griekse en joods-christelijke mythologieën. Bovendien raakt hij al vroeg gefascineerd door de Tarot. Uit dat alles is de symbolische onderlaag van zijn belangrijkste werk gegroeid. Leus: ‘Het kan niet voldoende benadrukt worden dat de symboliek bij Boon steeds tot doel heeft de overwinning van de joods-christelijke gods- | |
[pagina 742]
| |
dienst op het heidendom, van de wetenschap en de techniek op de natuur, en van de frustratie op het lustprincipe uit te beelden. De Tarot, het occultisme en de antieke mythologieën fungeren daarbij als positieve katalysatoren van het heidense natuurlijke lustprincipe. Het hele werk van Boon moet dan ook gelezen worden als de kritische herschrijving van de geschiedenis van de joods-christelijke godsdienst: de roman De paradijsvogel handelt over de causale samenhang tussen seksualiteit en honger enerzijds, en de oorsprong van de joods-christelijke religie anderzijds; in De meisjes van Jesses is de mannelijke hoofdfiguur Jesses Cramer - een aan drugs verslaafde communeleider die vanuit de woestijn moorddadige raids organiseert op de zondige stad Babylon - een herschepping van Jezus Christus; in Niets gaat ten onder verpersoonlijkt de gespleten Frans Ghoedels de apostel Paulus en de roman geeft op allegorische wijze de groei weer van de vroeg-christelijke kerk; het gedicht De kleine eva uit de kromme bijlstraat en de novelle Zomerdagdroom verbeelden de strijd van het christendom tegen de vruchtbaarheidsmysteriën, respectievelijk Adonis en Dionysos; in Wapenbroeders wordt het machtsmisbruik van de middeleeuwse kerk aan de kaak gesteld; Het Geuzenboek handelt over een belangrijk historisch moment waarop de katholieke kerk het zwaar te verduren had; de picareske roman De bende van Jan de Lichte verzinnebeeldt het bewuste 18de-eeuwse individu dat revolteerde tegen verstarde (christelijke) maatschappijstructuren; het historische fresco Pieter Daens werd geschreven als eerbetoon aan figuren die in opstand kwamen tegen het katholieke geestelijke gezag; en De Kapellekensbaan, Zomer te Ter-Muren, Mieke Maaike's obscene jeugd, Abel Gholaerts, Vaarwel krokodil, Menuet, Grimmige sprookjes voor verdorven kinderen, Blauwbaardje in wonderland, Memoires van de Heer Daegeman en Eros en de eenzame man, zijn, evenals het hele plastische werk van Boon en de Fenomenale Feminateek, illustraties van de tegenstelling tussen heidendom en christendom’. | |
Postmodern avant la lettreDeze gedurfde kijk op het oeuvre van L.P. Boon zal vele argeloze Boon-lezers wellicht de wenkbrauwen doen fronsen. Voor wie weet heeft van de manier waarop Boon te werk ging bij het structureren van zijn ‘wereld in woorden’, zal Leus' visie wel verbazingwekkend, echter niet zo ongeloofwaardig lijken. In Wapenbroeders: sociale satire en genadeloos zelfportret in de Boon-bijlage die n.a.v. de tiende verjaardag van L.P. Boons overlijden in de krant De Morgen van 10 mei 1989 verscheen, noteert Paul de Wispelaere daarover het volgende: ‘Met de vraag naar de “getrouwheid” van Boons bewerking belanden we op het hedendaagse domein van de intertekstualiteit. Vanuit deze benaderingswijze lezen we Wapenbroeders als een tekstmontage of “cento”, d.i. “een werk dat uit onsamenhangende delen iets samenhangends maakt, uit heterogene iets ééns, uit ernstige zaken iets speels, uit andermans goed iets eigens”. Deze omschrijving past als gegoten op de werkwijze die Boon in Wapenbroeders, maar niet alleen in dit boek heeft toegepast. Naarmate de Boon-studie vordert, wordt immers steeds duidelijker dat het grootste deel van zijn oeuvre als een reusachtige “intertekst” tot stand is gebracht. “Wat ik eigenlijk bedoel met kollage”, zei Boon trouwens zelf in een interview, “is uit alle soorten van boeken stukken halen en die aan elkaar plakken en daarmee een verhaal maken.” Met deze uitspraak betoonde hij zich een postmoderne auteur avant la lettre.’ Leus' vierde stelling in het De Morgen-interview, nl. dat ‘de meeste werken van Boon herschrijvingen zijn van bestaande literaire modellen’, blijkt inderdaad niet alleen uit | |
[pagina 743]
| |
Wapenbroeders. Zo toont hij in zijn essay over Zomerdagdroom o.m. aan dat Frederik van Edens De kleine Johannes, een van Boons favoriete werken, model stond voor de erg onderschatte en tot dusver nauwelijks begrepen novelle. Zomerdagdroom is slechts één voorbeeld van hoe Boon als fenomenale autodidact autobiografische gegevens verweefde met teksten, documenten en ideeëngoed van anderen. | |
‘Voor niet meer dan een kwart begrepen’De discussie over de betekenis van L.P. Boon illustreert de al eerder genoemde complexiteit en de ideeënrijkdom van het uitgebreide oeuvre dat de auteur naliet. Tien jaar na zijn overlijden bekampen Nederland en Vlaanderen elkaar om zijn literaire ‘erfdeel’. Dat gaat niet alleen om het verwerven van manuscripten, eerste drukken en ander documentair materiaal, waarvan inmiddels een niet onaanzienlijk deel al de grens is gepasseerd - de belangstelling voor Boon is van in den beginne steeds groter geweest in Nederland dan in Vlaanderen -, maar zo langzamerhand ook om de essentie, met name de wetenschappelijke studie van zijn werk. Heel belangrijk voor Vlaanderen is het dan ook dat Paul de Wispelaere erin slaagde in 1985 met logistieke steun van de Universitaire Instelling te Antwerpen het Documentatiecentrum L.P. Boon op te richten. Samen met het L.P. Boon Genootschap kan dit studiecentrum een belangrijke rol spelen bij een verdere Boon-reëvaluatie. Dat Nederland en Vlaanderen daarbij elkaar proberen de loef af te steken, kan slechts stimulerend werken.Ga naar eindnoot(21) Niet onbelangrijk in de gevoerde polemiek is tenslotte Bert Vanhestes opmerking: ‘Boon is zo complex dat Herwig Leus ongetwijfeld gelijk heeft als hij stelt dat Boon ook door kenners voor niet meer dan een kwart begrepen is’.Ga naar eindnoot(22) Ondanks de enkele belangrijke mijlpalen die ondertussen in de Boon-studie zijn gezet, lijkt de eigenlijke ontdekking van Boons wereldbeeld pas tien jaar na zijn overlijden echt begonnen. ‘We zullen nog veel over hem te zeggen hebben,’ had Raymond Herreman ook vandaag nog kunnen beweren. |
|