Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |
weeïg-zoete geur van kreteksigaretten hing alom en zelfs de hevig blazende airco van de ‘taksi’ die mij naar het hotel bracht, kon die niet verdrijven. Wat kwam ik toch doen in dit onmetelijke mij onbekende land? Als officieel uitgenodigd vertegenwoordiger van de Nederlandse cultuur werd van mij verwacht dat ik constructief bij zou dragen aan het vierde Ikatan Pengajar Bahasa congres, het congres van de vereniging van docenten Nederlands in Indonesië. Dit congres, dat zo'n 250 leden telt en onder voorzitterschap staat van mevr. W. Soegijo-Bierlee en van Nederlandse zijde enthousiast gesteund wordt door twee taalattachés van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, zou dit jaar als thema hebben: ‘leesvaardigheid Nederlands als vreemde taal’. Dit thema vat eigenlijk de nieuwe doelstelling van het onderwijs Nederlands in Indonesië samen. Nederlands in Indonesië is in de eerste plaats bronnentaal geworden. En dat zal het nog vele jaren blijven. Indonesië heeft een eigen taal, het Bahasa Indonesia, een officieel gepropageerde cultuurtaal die gebaseerd is op het Riau-Maleis en die nog dagelijks via televisielessen aan duizenden Indonesiërs wordt bijgebracht. Dit Bahasa Indonesia is ook voor miljoenen Indonesiërs nog de tweede taal naast hun daerahtaal, hun streektaal. De massale omschakeling naar een officieel gepropageerde standaardtaal is op zichzelf al een merkwaardig sociolinguïstisch experiment, een ruimere studie waardig. Maar met dit al kan men zich in alle ernst afvragen wat het Nederlands hier nog te betekenen heeft. Officieel niet zo veel natuurlijk. Toen de Japanners in 1942 het land overrompelden, hebben ze meteen alle moeite gedaan om het Nederlands uit te vlakken. Niet alleen werd het gebruik ervan verboden, maar ook alle opschriften, uithangborden etc. werden systematisch verwijderd of overschilderd. Onder de Japanners werd het Indonesisch de enige officiële taal. Met de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 was het Nederlands wel niet helemaal verdwenen, maar het was niet langer een gebruikstaal en in 1950 verbood de Indonesische regering het gebruik van het Nederlands als voertaal in het onderwijs. Daarmee was de rol van het Nederlands, officieel althans, uitgespeeld. Officieel, omdat al wie enige tijd in dit land vertoeft, telkens weer geconfronteerd wordt met het belang dat het Nederlands er nog altijd heeft. Ik ben het in geen geval eens met de Nederlandse schrijver Willem Walraven (1887-1943), die in zijn brieven beweert ‘Nog geen krasje op een rots betekent onze invloed’ en de onzorgvuldige constatering van W.S Naipaul, dat het Nederlands in 1942 na driehonderd jaar van de ene dag op de andere verdween, klopt al evenmin. In de eerste plaats merkt men overal in Indonesië nog het prestige van het Nederlands. Het staat chic om Nederlands te spreken. Niet dat er een echte toekomst is weggelegd voor het Nederlands als eerste vreemde taal. Dat is het overigens al lang niet meer. Tegen de bulldozerinvasie van het Amerikaans is het Nederlands zeker niet opgewassen. Het Amerikaans is de taal van de toekomst, van het nieuwe Indonesië. Het is de turbotaal van de Yuppies, de dure hotels en de business. Maar het Nederlands is de taal van de luxe. Het is de taal van de met tennis en squash verwende society. Nederlands spreken is een bewijs van een goede opvoeding en een betere komaf. Taalattaché H. Poelman formuleert het zo: ‘Een jongere die een beetje Nederlands spreekt geniet hier veel meer aanzien dan een die slecht Engels spreekt’. Vandaar wellicht het onverhoopte succes van het nieuwe initiatief van het Erasmus Taalcentrum om in verschillende steden in Indonesië taalcursussen op te zetten. De jongeren die ambitie hebben, komen maar wat graag op deze cursussen af. Nederlands kennen staat hoog in aanzien. Verder is de kennis van het | |
[pagina 623]
| |
Nederlands nog op veel domeinen een noodzaak. Wie enige belangstelling heeft voor het verleden van Indonesië kan niet om het Nederlands heen, net zomin als men in Europa de middeleeuwen kan bestuderen zonder de kennis van het Latijn. De ironie van het lot wil dat de Indonesiërs die in hun fervent nationalisme het Nederlands taboe verklaard hebben, zijn gaan inzien dat hun hele nationale verleden, de kennis van hun cultuur, de eerste beschrijving van hun archeologie, kunst en geschiedenis vastlag in datzelfde Nederlands. Wie zich wil verdiepen in de cultuur en de archeologie van Java komt steevast bij de boeken van N.J. Krom, Th. van Erp of B. Kempers terecht. Wie het architecturale verleden van Indonesië wil verkennen, moet langs de inventaris van de architect T. Ruimschotel. En de kloof die gaapt tussen de Europese rechtspraak en de Kitab Undang-Undang Hukum Perdata, het Indonesische Burgerlijk Wetboek, is alleen met de kennis van het Nederlands te overbruggen. Ook in Indonesië is het besef gegroeid dat de Indonesische cultuur en zelfs het recente verleden het zorgvuldigst bewaard is in het Nederlands. Al in 1969 is er in het kader van het cultureel akkoord Nederland-Indonesië een subfaculteit Nederlands, een Seksi Belanda geopend aan de Universitas Indonesia. Het is een subfaculteit die een grote belangstelling geniet. Onder de waardige, bijna aristocratische leiding van Ibu Jessy Augusdin werd ik er samen met prof. Van den Toom voor een snikhete, volle aula leergierige en praatgrage jonge Indonesiërs geleid. Naar aanleiding van onze lezingen moest ik terugdenken aan de woorden van professor Jan Romein die in 1952 over zijn colleges in Indonesië schreef: ‘Als ik nu iets vertel dan heerst er, als ik mijn stem wat laat zakken om het geheel indrukwekkend te maken, de beroemde stilte waarin je een speld kunt horen vallen’. Is de huidige Indonesische generatie
In het aftandse cultureel centrum Karta Pustaka van Yogyakarta, achter een onderkomen bibliotheek, kreeg Van Gogh de warme belangstelling die hij verdient.
wat minder onder de indruk van de Nederlandssprekende witneuzen of is de Indonesische jeugd ook onder invloed gekomen van de democratiseringsgolf? In elk geval was er zowel tijdens de lezing van professor Van den Toom als tijdens die van mij, behalve het eentonige gezoem van de ventilatoren, een voortdurend commentariërend geroezemoes te horen, dat als een soort gezelligheidsorkest de toespraken begeleidde. Een merkwaardige ervaring. Toch was dat gespin eerder een teken van belangstelling dan van afkeuring, zoals achteraf uit de geïnteresseerde vragen bleek. Volgens de door het Ministerie afgevaardigde Nederlandse docenten aan de Seksi Belanda, is er heel veel belangstelling voor Nederlands. De drie Nederlandse docenten: dr. R. Salverda, drs. C. Snoek en drs. C. Groeneboer, vinden de Indonesiërs juist weetgierig en volgzaam. Indonesische studenten zetten zich niet af tegen de docent, maar vinden het belangrijk dat ze kunnen meedoen, meepraten. Dat laatste wordt bevestigd wanneer wij op het Erasmushuis in Jakarta de verschillende lezingen en werksessies volgen die er verzorgd worden onder leiding van de Nederlandse taalattachés H. Poelman en H. Groot. Met vaderlijk-vriendschappelijke toespraakjes en quasi-strenge hand dirigeren deze beide afgezanten van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen de gezellige conferentie van docenten Nederlands, die vanuit het hele land zijn samengekomen om ervaringen uit te wisselen en aan bijscholing te doen op het gebied van de vakdidactiek Nederlands. Mijn mond viel open van verbazing toen ik naar aanleiding van de smeuige lezing van Van den Toorn voortdurend schoolse kreetjes van verwondering, bewondering of afgrijzen hoorde opgaan. Gewend als ik ben aan strakke, droge congressen, heb ik inderhaast de toonzetting van mijn eigen lezingen gewijzigd. En tot mijn verwondering mocht ik hier geëmotioneerd, gevoelig en persoonlijk betrokken vertellen. Ondertussen is mijn verhaal ver afgeweken van zijn onderwerp: de Nederlandse taal en cultuur in Indonesië. En toch... toch zit ik juist ook bij de kern van de problematiek. Het Nederlands en de cultuur die ermee verbonden is, moeten niet worden opgedrongen in Indonesië. De vertegenwoordigers van de Nederlandse cultuur zouden moeten | |
[pagina 624]
| |
beseffen dat zij geen missionarissen- of zendelingenwerk hoeven te doen. Wat zouden wij een Nederlandse cultuur gaan opdringen aan een volk dat zelf teruggaat op een rijke cultuur die doordrongen is van een verfijnd religieus gevoel, een superieure levensstijl en een totaal anders geaard artistiek aanvoelen? Hier mogen wij vooral niets opdringen. Een gevoel van culturele nederigheid overviel mij toen ik geconfronteerd werd met de ‘stille kracht’ en de geheimzinnige betovering van Borodur, de Prambanan en de andere uitingen van die door eeuwen gedragen verfijning. Toen dacht ik bij mezelf: wij zijn hier geen boodschappers. Wij kunnen hier hoogstens komen met warme belangstelling. Wij mogen hooguit nederig tonen wat wijzelf aan cultureel erfgoed hebben en we kunnen daarbij alleen maar hopen dat een vonk van ons enthousiasme voor onze eigen cultuur zal overslaan. Ik heb die vonk gevoeld toen ik in het krakkemikkige gebouw van het cultureel centrum Kartak Pustaka in Yogya voor een publiek van 150 hoofdzakelijk jongeren een lezing mocht houden over Vincent van Gogh. Die lezing was niet een droog-wetenschappelijke analyse van zijn werk, maar veeleer een persoonlijk relaas van mijn aanvoelen van Van Gogh. En dat sprak aan. De vele jonge kunstenaars uit de kunststad Yogya hebben mijns inziens meer aan een boodschap uit het hart van onze cultuur dan aan een ‘discours’ over de waarde van onze cultuur. De instinctieve, intuïtieve benadering van ons cultureel erfgoed zal meer effect sorteren dan pleidooien en preken. Een volk met een dergelijk bezonken cultureel verleden heeft geen behoefte aan onderwijzers. Droogstoppel kan hier niets komen doen, hoogstens is er plaats voor de jonge Stern, want die ‘schwärmt’, zoals u weet.
Ludo Beheydt |
|