Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdJosse de Pauw, alias Ward ComblezEen van de meest verfrissende kleine produkties uit de tweede helft van het voorbije theaterseizoen was ‘Ward Comblez. He do the life in different voices’. Deze toneelmonoloog wordt (ook dit jaar nog) gespeeld door ex-Radeisacteur Josse de Pauw, die in samenwerking met regisseur Peter van Kraaij ook de tekst schreef. Het is een tekst die uitmunt door helderheid en eenvoud, diep aangrijpt en bovendien zeer poëtisch is.Ga naar eindnoot(1) De Pauw maakt er op het toneel een dramatisch kleinood van. Het grootste deel van de monoloog bestaat uit reismemoires, die in de eerste persoon zijn gesteld en ons respectievelijk naar Beni-Yeni (Algerije), Curaçao en Kreta voeren. Op een grondvlak dat uit bruin pakpapier bestaat, drentelt De Pauw sloom heen en weer. De gesuggereerde huiskamerruimte is quasi-leeg: een stoel, een asbak op de grond, een ingepakt T.V.-toestel op de grond, een radiocassetterecorder op de grond, en een reusachtig diapaneel op de achtergrond. Nogal centraal echter staat een tweede stoel, waarop een rood kledingstuk ligt dat door de belichting een gewaad wordt met bijna relikwie-waarde. Ze zijn de materiële signalen die sporen trekken naar de binnenwereld. Want al richt De Pauw zich wel eens tot het publiek, zijn verhalen vertelt hij overwegend tot en in zichzelf. Eigenlijk gaat het om méér dan het heimwee dat zich onvermijdelijk rond reisherinneringen nestelt. Het is alsof tegen de realia aan ook zijn dromen geprojecteerd worden. Uit zijn woorden spreekt een zachte mengeling van hoop en wanhoop. Van alles wat zogezegd voorbij is (de reizen), is in feite niets voorbij, en je wordt volop geconfronteerd met een personage dat hier en nu zijn werkelijkheid aan het beleven is. Ondergedompeld in melancholie. Uit het verleden dwarrelen immers - vaak associatief - nog andere gedachten binnen, die in hetzelfde nu-moment convergeren. Het zijn beelden en woorden van zijn vroegere geliefde, de nog steeds levende fermenten van een verschroeide of stukgesprongen relatie. Vanuit deze context wordt verwezen naar de aanhef van het symbolisch gedicht van T.S. Eliot (What the Thunder said, uit ‘The Waste Land’) over de verzengende droogte van het rotslandschap, waar men zijn dorst alleen al aan de klank van water had kunnen lessen. Zijn lief vond het gedicht zo mooi toen het op T.V. werd voorgelezen, en hijzelf luistert dan ook een paar maal ingetogen naar het Engelse tekstfragment op cassette. De nogal kitscherige foto | |
[pagina 614]
| |
Josse de Pauw, alias Ward Comblez (Foto C.M. Ryckeboer).
van een romantisch watervaldecor plaatst de tekst in een ironisch tegenlicht. En geleidelijk worden de verbanden zichtbaar tussen de exotische reisavonturen en de verloren liefde. In de allereerste woorden al zijn ze hoorbaar: ‘Waarom blijft gij niet gewoon hier bij mij op de grond, zegt ze. Waarom moet gij altijd...’. Uitvliegen, bedoelt ze. Toen ze nog zijn lief was, heeft hij haar beschreven in poëtische termen, zoals hij nu zijn reizen opnieuw verwoordt, maar thans is ze voorgoed weg: stof in de wind, of verdwenen door een glazen draaideur. Is het wellicht zijn schuld? Maar meteen veert de spiraal terug. Want het lijkt of alles wat de rusteloze op zijn reizen zocht, meemaakte of niet vond, nu in feite metaforisch wordt voor zijn onvervulde liefde, voor zijn hunker naar geluk. Het reisverhaal is m.a.w. beeldspraak geworden. En deze reistekst roept prachtige en subtiel verwoorde ervaringen op. Het erotisch gerinkel van de met familiejuwelen behangen vrouwen in Kalibië, zo rond het hete middaguur. Het weemoedig ritueel van de zonsondergang tussen de zeven heuvelen aan de rand van de woestijn. De fascinerende zaadlozing van de cactussen te midden van een roestrode zanderige woestenij. Wonen in een huis in een boom aan de baai. De gelukbrengende vangst van de papegaaivis tussen hallucinante koralen. Enzovoort. Wat steeds terugkeert, is een heimwee naar het paradijs; een drang om het leven in zijn haast etherische zuiverheid te beleven, uitgedrukt in de verbondenheid met natuur en oercultuur. Maar tegelijk is er ook het gevoel van altijd maar toeschouwer te zijn, er nooit helemaal echt bij te horen. En ook het gevoel van weerloosheid, omdat je de indruk hebt dat de anderen je steeds recht in het hart kijken. Het wijst op een fundamentele onvoldaanheid, die ook van toepassing is op de onbehaaglijke dualiteit van ‘vergeten’ en ‘niet kunnen/ willen vergeten’. Wie denkt dat dit aanleiding geeft tot een somber gejengel, vergist zich. De tekst is daarentegen doortrokken van een lichtvoetigheid die bij momenten vleugjes heel milde humor aanbrengt. Een kleine verspreking, speelse woordassociaties, taalwendingen die luchtig en geraffineerd iets op zijn kop zetten, expliciteren of verdringen, een ontroerende dosis zelfrelativering (i.v.m. zijn amoureuze poëzie b.v.), en vooral de sluimerende ironie waarmee het droevig gevoel tenslotte in een fraaie tekst wordt omgezet (ook al bij T.S. Eliot) en tot een mooie voorstelling leidt, die ‘blij’ maakt. | |
[pagina 615]
| |
Tekenend in dit opzicht is wellicht ook het lichte polsverband waarmee hij als een vleugellamme gekwetste vogel rondloopt. Maar aan het einde bevrijdt hij zich van het verband. Is hij genezen? Heeft hij de liefdeswonde therapeutisch weggepraat? Gaat het dan zo makkelijk? Niet helemaal toch, want in een laatste gefixeerde beeld tooit hij zich met haar rode kleed, een teken van eeuwige koestering en weemoed in het uitstervend licht. De ironie in de voorstelling wordt nooit aangewend als entertainment. Ze maakt wezenlijk deel uit van het dramatisch gegeven. Het is één van de ‘different voices’ waarmee in de voorstelling heel subtiel gekoketteerd wordt. Op toneel wordt afwisselend een sfeer gecreëerd van vertedering, verstilling, verrukking, ontsteltenis, argeloosheid, verwezenheid, onrust of vertwijfeling. Maar de gedachtenstroom en de roerselen die samen met de herinneringen worden losgeweekt en gekoesterd, dragen ook onvermijdelijk lichte tekenen van pathos. Je merkt er af en toe een glimp van in zijn woorden, in een even te fors aangehouden gebaar, een houding. Of in de aanwezigheid van het kleed, en van de dia, die ook te zien is op het T.V.-scherm, waarin hij zich bij momenten verliest. Wat voor een buitenstaander een kitscherige pose zou kunnen zijn, is hier een eerlijke uiting van de onrustige zoeker, die van het (liefdes)geluk proeft dat toch uiteindelijk onbereikbaar blijft. Het acteren van Josse de Pauw - alias Ward Comblez - is zo a-theatraal, zo geladen neutraal, zo suggestief, dat we zouden kunnen spreken van een soort thcatraliteit die naar binnen is geslagen, die van ‘Ward Comblez. He do the life in different voices’ een erg serene en authentieke theaterbeleving maakt. Zo levensecht.
Fred Six |
|