raar en gewaardeerd kunstcriticus hebben daarin een bijzonder belangrijke rol gespeeld. Beiden hebben gedurende vele decennia al hun energie, hun invloed en hun intellectuele talenten ten dienste gesteld van de Vlaamse Expressionisten en niet het minst voor De Smet. De tijdschriften die zij hebben uitgegeven en de galeries die zij oprichtten en mede ondersteunden waren zovele hulpmiddelen om deze specifieke kunstvorm te propageren. De belangrijkste buitenlandse eigentijdse kunstenaars werden uitgenodigd om in hun galerie tentoon te stellen en dat waren uitstekende gelegenheden voor de Vlamingen om met hun buitenlandse kunstbroeders kennis te maken en contacten te leggen. Bij die gelegenheden zijn inderdaad vriendschapsbanden gesmeed, maar waarschijnlijk bleven dit vrijblijvende relaties die zeker niet bedoeld waren om elkaars werk te promoten. De ene uitzondering die de regel bevestigt, was de Nederlandse schilder Leo Gestel. Zijn vriendschap met De Smet is bijna levenslang geweest en hij heeft zich ingespannen om voor hem op te komen zowel tijdens het verblijf van de Vlaming in Nederland als daarna.
Uiteraard heeft deze situatie niets te maken met de intrinsieke waarde van de kunstenaar, maar het is wel tekenend voor de situatie van de Vlaamse kunst.
Het boek zelf is ingedeeld in drie grote luiken. In de eerste afdeling ‘Kroniek’ genoemd, wordt op een uiterst zorgvuldige en goed gedocumenteerde manier de artistieke context beschreven waarin De Smets oeuvre zich ontwikkelde. Jaar na jaar onderzoekt Boyens de belangrijkste evoluties bij de kunstenaar en omkadert die met parallelle gebeurtenissen in het buitenland. Bovendien wordt uitvoerig aandacht besteed aan de acties die Van Hecke, De Ridder en vele anderen ondernamen om het oeuvre van de kunstenaar onder de aandacht te brengen. Dit gedeelte van het boek is meer dan een biografie, het is een uitgewerkt tijdsdocument waarin De Smet centraal staat. Het tweede luik is een grondige analyse van het oeuvre in veertien hoofdstukken waarin stapsgewijs een kritische beschouwing wordt gegeven van de voortgang van de schilder. De lezer beleeft mee hoe De Smet in het ‘vak’ terecht kwam via zijn vader (een decoratieschilder) en hoe hij zich nogal moeizaam een eigen stijl wist aan te meten, van het academisme via het impressionisme en de zware invloed van Emile Claus op de Gentse schilders naar een aanleunen bij het symbolisme onder invloed vooral van Gustave Van de Woestijne en Gustav Klimt. Dan komt de belangrijke en vruchtbare periode in Nederland, die Boyens terecht beschrijft als ‘de wedergeboorte van een kunstenaar, die ruim zeven jaar van zijn leven investeert in een verbazend evolutieproces en die aan het einde van de ballingschap een onmiskenbare originaliteit manifesteert, die omzichtig voorbereid en stormenderhand veroverd is’. Dan volgt een periode waarin het expressionisme en fauvisme wenken, later spelen kubististische elementen een belangrijke rol, om tenslotte uit te monden in de volle persoonlijke rijpheid. De laatste artistieke fase loopt dan uit in een verlies aan expressieve gespannenheid en een meer vervagen van de strenge structuren. Een derde luik is voorbehouden aan een register van
tentoonstellingen, een bibliografie en een kritische en gedocumenteerde catalogus van het oeuvre.
Wie van het werk van Gust. De Smet houdt of het beter wil leren kennen, moèt dit boek lezen. Het is geschreven met liefde maar zonder idolatrie en het geeft inzicht in de mens achter de kunstenaar, waardoor die kunstenaar terecht in het volle licht staat.
Ludo Bekkers
piet boyens, Gust. De Smet - Kroniek en kunsthistorische analyse, uitg. Mercator-fonds, Antwerpen, 1989, 450 p.