Oefenen in emoties
Lut de Block (o1952) debuteerde in 1984 met de niet onopgemerkte bundel Vader, waarin ze afrekent met de te vroeg gestorven vaderfiguur in verzen, die de emoties achter beelden verbergen. De afrekening is nog niet ten einde. In haar nieuwe bundel Landziek blijft de vaderfiguur een centraal gegeven. In een interview in Standaard der Letteren (403-1989) verklaarde Lut de Block dat de plotse dood van haar vader haar als tienjarige inderdaad geschokt achterliet. De zorgeloze kindertijd was voorgoed voorbij en de adolescentiejaren waren in het geheel geen prettige tijd. Het gebeuren liet bovendien schuldgevoelens na rond de vraag, waar zij misschien als kind had gefaald. Maar het is anderzijds juist diezelfde angst, die de krachtbron van haar schrijven uitmaakt: de drang om iets ‘goed te maken’. Haar dichterschap heeft dus niet alleen iets van het inlossen van een schuld, maar het bevat ook duidelijk een zoeken naar de eigen identiteit in deze wereld. ‘Mijn bundel Landziek zit vol onrustgevoelens: het zich niet helemaal thuis voelen, situaties en zichzelf nog niet helemaal aanvaard hebben’.
Het is nuttig om dit alles te weten en het verheldert b.v. de schijnbaar harde beelden in de eerste cyclus ‘Graafwerk’. Zij moet het verleden uit zichzelf weggraven, het begraven en het zwerven ‘door te trage bossen van herinnering’ stopzetten.
Mijn vader laat het bloed al jaren stromen.
Het roeren is mijn levenswerk. Ik was
de spatten van zijn laarzen weg maar huiver
om de hars die halverwege klit. Hij leeft
weer meer dan ooit. Zijn bloed kruipt traag
in mij. Ik voel het kleven, luister naar
het doffe dreunen van de bijl. Het heilzaam
klieven en het hakken in het al te botte leed.
Het is opmerkelijk hoe in deze gedichten een beroep gedaan wordt op ‘harde’ beelden: hakken, klieven, slachten, bijl, vlijm, mes, bloed. Maar bloed is bij de dichteres juist een symbool voor leven. Leven kan echter niet zonder de groeipijn te doorstaan:
zo groot. Zonen kunnen schaamteloos verzinken maar waar moeten dochters heen?
Op die vraag heeft de tweede, kortere cyclus ‘Steeds op doorreis’ een voorlopig antwoord. Ook deze cyclus wordt ingeleid met een motto van de door De Block geliefde Ierse dichter Seamus Heaney: ‘Het land zonder tekens, dus kom je niet aan / Maar blijf je op doorreis, steeds
Lut de Block (o1952).
op de rand / Van in zicht komend land’. Het schetst zowat haar eigen situatie, want in deze Ierland-gedichten herneemt ze het thema van de onrust. Afwisselend in de ik-, jij-of wij-vorm (algemeen-menselijke gevoelens vallen samen), beeldt ze uit hoe diegene die zijn land verlaat - zij zelf woont sinds geruime tijd in Parijs -, het zich nergens thuis voelen als een soort schuld ervaart, waar ze ‘boete’ voor moet doen. Terugblikken op het verleden brengt geen heil. Het zwichten voor het land hier en nu is als ‘dreggen in een kloof vol / schapedrek’. Het geeft iets schrijnends aan haar situatie, te vertoeven in niemandsland.
De derde cyclus, tevens de titelcyclus ‘Landziek’, bestaat uit twee delen en is ook de belangrijkste. De titel heeft een ambigu karakter en kan zowel verwijzen naar de hekel aan het land van herkomst als naar het heimwee ernaar. Het eerste deel bevat gedichten over de zee. Zij suggereren b.v. via de meeuwen het gevecht dat de dichteres voert om zichzelf te zijn, te worden.
Een koppel meeuwen bevrijdt de lucht.
Gekrijt ‘ga weg’, ‘kom terug’, een koortsig
balanceren tegen wind en beter weten in.
Gevecht om toegeworpen woorden.
De spanning tussen zee en land houdt haar in ‘wankel evenwicht’. De zee loutert, maar het blijft een tegen de stroom inzwemmen, om vaste voet aan land te verwerven. Daar blijven