Revolutie en schaamte
Het woordje ‘blauw’ of ‘blauwachtig’ komt opvallend veelvuldig voor in de verhalenbundel waarmee Knacks redacteur-buitenland Sus van Elzen in de Nederlandse literatuur debuteerde. Hoog boven de blauwe stad heet dan niet alleen de bundel en het titelverhaal, maar de woorden bevatten tegelijk een vingerwijzing naar de behandelde problematiek. Blauw is bijvoorbeeld de kleur van de lucht in exotische landen als Vietnam of Cambodja, Cuba of Iran en dat zijn precies de decors waar de drie verhalen respectievelijk spelen, al is de lucht er in die verhalen niet altijd even helder, o.m. als gevolg van oorlogssituaties. Maar blauw is in de klassieke symbolenleer ook de kleur van de trouw, en als we weten dat de verhalen handelen over zogeheten socialistische revoluties en hun naweeën, dan hoeft het niemand te verwonderen dat de verwijzing naar deze kleur een waardeoordeel inhoudt. Want trouw en loyaliteit zijn moeilijk vol te houden als men met eigen ogen het failliet van de grote idealen heeft kunnen waarnemen.
Het is nu het grote voorrecht van de journalist, dat hij de grote momenten uit de contemporaine geschiedenis inderdaad persoonlijk mag meemaken, en zelfs als dat niet zo is, dan nog beschikt hij over informatie uit de eerste hand terwijl hij bijvoorbeeld de telex bedient. Zulke situaties roept Van Elzen op, maar telkens is de emotionele betrokkenheid van zijn hoofdpersonage groot; zij neemt zelfs nog toe als de betrokkene ‘slechts’ de telex bedient en bij wijze van tuchtmaatregel niet aan de echte feiten mag deelnemen, want zijn uitsluiting is het rechtstreekse gevolg van zijn eigen inzet en integriteit. Dat is bijvoorbeeld het geval in het titelverhaal dat verreweg het mooiste van het drietal is en van een ingehouden gevoeligheid getuigt die niet in dezelfde dosering in de overige stukken aanwezig is. Het is dan ook het enige verhaal dat honderd procent literair aanvoelt en niet, zoals ‘Cubana de Aviacion’, in de stilistische valstrikken van de veredelde journalistiek verstrengeld raakt, hoe helder, hoe overwogen en fijnzinnig de toestanden ook mogen zijn uitgebeeld.
Zoals gezegd is het leidmotief van deze verhalen de revolutie, die evenwel niet meer in haar grootheid wordt meegemaakt maar waarvan de getuigen (die de journalisten zijn) de complete aftakeling ervaren. In dat opzicht is het eerste verhaal het schrijnendst en misschien ook niet van enige autobiografische relevantie gespeend: geboren in 1945 heeft Van Elzen ongetwijfeld voldoende bewust de neokoloniale oorlog in Zuidoost-Azië het politieke wereldgebeuren weten beinvloeden en heeft hij, zoals ontelbare studenten in die periode, de contesterende bewegingen en de campagnes rond Vietnam en Cambodja zien plaatsvinden. In zijn eerste verhaal, ‘De waarheid over Ingrid B.’, schetst hij evenwel de volslagen desillusie waarmee post revolutionem wordt gereageerd op diezelfde idealistische massabewegingen die de imperialistische politiek van het Westen tot stilstand zouden brengen en de utopie in deze wereld zouden realiseren. Militaire terreur, repressie en genocide blijken de erfenis ervan uit te maken. Deze harde waarheid wordt voorgesteld als de waarheid over een gewezen medestudente die ter plaatse haar eigen jeugdidealisme ontkracht ziet. Iets dergelijks kan ook van de situatie in Cuba worden gezegd: ook hier spiegelt de kleur van de trouw voortdurend door, maar de posters van Che zijn allang vergeeld en de trouw aan de revolutionaire gedachte wordt langzamerhand omgezet in louter negatieve gevoelens, waarvan de schaamte wel de meest dominerende is. Dat wordt sterk benadrukt in het derde (titel)verhaal, waardoor de bundel toch een zekere structurele eenheid vertoont in de vorm van een langzaam culmineren tot schaamte over de voorbije revolutionaire